ECLI:NL:CRVB:2021:446
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich had ziek gemeld met klachten van duizeligheid, misselijkheid en vergeetachtigheid. Appellant had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en was door het Uwv een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor hem.
De Raad oordeelde dat appellant zijn standpunt niet had onderbouwd met nieuwe medische gegevens en dat de hoofdpijnklachten niet zodanig waren dat hiervoor aanvullende beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moesten worden opgenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de belastbaarheid van appellant zoals neergelegd in de FML van 1 mei 2018 kon worden gevolgd. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 58,79% correct was vastgesteld.
De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 24 februari 2021.