ECLI:NL:CRVB:2021:445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
18/5670 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsvermogen en Wajong-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering had afgewezen. Appellant, geboren in 1995, heeft een aanvraag ingediend op basis van zijn fysieke en psychische beperkingen, waaronder congenitale spondylothoracale dysplasie. Het Uwv heeft zijn aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, na een zorgvuldig onderzoek naar de belastbaarheid van appellant. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt en dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hij heeft een medisch rapport van verzekeringsarts H.J.M. van der Planken overgelegd, waarin wordt gesteld dat hij in beginsel gedurende een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een hernieuwde beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant. De Raad concludeert dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

18.5670 WAJONG

Datum uitspraak: 26 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
19 september 2018, 18/728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Namens appellant is verschenen mr. Faber. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door
H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, heeft met een door het Uwv op 19 mei 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellant snel moe wordt en mobiliteitsproblemen heeft. Appellant is bekend met congenitale spondylothoracale dysplasie. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 28 september 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant arbeidsvermogen heeft.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 28 september 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft overwogen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding gemotiveerd is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts van 15 augustus 2017 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 februari 2018. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie, te meer nu van de zijde van appellant geen medische stukken zijn overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport heeft overwogen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden teneinde appellant in de gelegenheid te stellen een medische expertise te laten verrichten. In zijn rapport van
14 september 2017 heeft de arbeidsdeskundige vermeld dat appellant vanwege zijn beperkingen dient te beschikken over een aangepaste stoel en dat hem de mogelijkheid moet worden geboden om wanneer de situatie daarom vraagt, even te gaan liggen. Appellant is geschikt voor fysiek licht belastende werkzaamheden, die voornamelijk zittend kunnen worden uitgevoerd, zoals assemblagewerkzaamheden, waarbij hij niet ver hoeft te reiken en regelmatig kan vertreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de vermelde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten een voldoende en inzichtelijke onderbouwing is gegeven voor het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en daarom niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft op juiste gronden de gevraagde uitkering geweigerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij niet over arbeidsvermogen beschikt en niet voldoet aan de criteria die hiervoor zijn gesteld. Volgens appellant zijn zijn fysieke en psychische beperkingen niet juist vastgesteld. Hij is beperkt in vervoer en is aangewezen op hulp van anderen. Hij kan niet alleen naar het werk, maar dient gebracht en gehaald te worden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een rapport van verzekeringsarts H.J.M. van der Planken van 13 januari 2020 overgelegd. Appellant is van mening dat hij de taak die het Uwv heeft benoemd niet kan uitvoeren. Hij kan namelijk niet duwen, trekken en draaien.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van zijn gronden in beroep. De rechtbank heeft die gronden uitgebreid besproken en gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden gevolgd. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het in hoger beroep ingebrachte medisch rapport van 13 januari 2020 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verzekeringsarts Van der Planken heeft daarin geoordeeld dat appellant in beginsel gedurende een uur aaneengesloten kan werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De bevindingen van de behandelende psychiater zijn daarbij meegewogen. Van der Planken heeft verder geoordeeld dat als appellant voldoende mogelijkheden tot vertreden heeft, langer zittend werk mogelijk is. Hij heeft hierbij in aanmerking genomen dat appellant tijdens zijn onderzoek gedurende veertig minuten aaneengesloten kon zitten en vanuit [woonplaats] naar [plaatsnaam] heeft meegereden in de auto, wat meer dan een uur heeft geduurd.
4.4.
Van der Planken betwijfelt wel of appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en beschikt over basale werknemersvaardigheden, en heeft zich daarom afgevraagd of een hernieuwde arbeidskundige beoordeling nodig is. De Raad ziet daartoe geen aanleiding. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden omdat hij in staat is om instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en in staat is om afspraken met een werkgever na te komen. Van der Planken stelt niet dat dit anders zou zijn. Verder betreft de geselecteerde taak van “Plaatsen van onderdelen op printplaat” fysiek licht belastend werk, dat voornamelijk zittend wordt uitgevoerd en waarbij de mogelijkheid bestaat om zo nodig te vertreden om zo van lichaamshouding te kunnen wisselen. De onderdelen kunnen dichtbij worden geplaatst worden zodat niet ver hoeft te worden gereikt. Dit stemt in grote lijnen overeen met wat Van der Planken mogelijk heeft geacht. De arbeidsdeskundigen worden dan ook gevolgd in hun oordeel dat appellant een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Kokhuis