ECLI:NL:CRVB:2021:427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verhoging WAO-uitkering wegens hulpbehoevendheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had verzocht om verhoging van zijn WAO-uitkering in verband met hulpbehoevendheid, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv overtuigend hadden gemotiveerd dat appellant niet in een (althans voorlopig) blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, die geregelde oppassing en verzorging nodig maakt. De rechtbank had vastgesteld dat appellant grotendeels zelfstandig functioneert bij de essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen, zoals zich wassen, aankleden en naar het toilet gaan. Appellant had geen hulp nodig bij deze verrichtingen, wat betekent dat er geen sprake was van geregelde verzorging.
Appellant voerde aan dat hij vanwege verschillende somatische en psychiatrische aandoeningen begeleiding nodig heeft in het dagelijks leven. Hij verwees naar informatie van een praktijkverpleegkundige en een onderzoeksverslag ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad bevestigde echter de eerdere oordelen en concludeerde dat appellant niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden voor verhoging van de WAO-uitkering. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.