ECLI:NL:CRVB:2021:420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van toeslag op grond van de Toeslagenwet na wijziging van inkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die sinds 1991 een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), had in 2014 een toeslag aangevraagd die voorlopig was toegekend. Het Uwv heeft later vastgesteld dat de toeslag te hoog was, omdat de jaarcijfers van de Belastingdienst over de jaren 2013, 2014 en 2015 pas in 2016 beschikbaar waren. Het Uwv heeft appellant een bedrag van € 10.337,30 teruggevorderd, omdat zijn en het inkomen van zijn partner samen hoger waren dan het voor hem geldende sociaal minimum.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende aandacht heeft geschonken aan zijn ingediende stukken en dat het Uwv de toeslag niet had mogen terugvorderen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de toeslag had herzien en teruggevorderd, omdat de voorlopige toekenning expliciet was gemaakt onder voorbehoud van de definitieve vaststelling op basis van de jaarcijfers. De Raad bevestigde dat appellant geen recht had op kwijtschelding van de terugvordering, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden daarvoor.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat het beroep tegen het besluit van 2 december 2019 ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van het Uwv onder de TW en de voorwaarden voor terugvordering van onterecht verstrekte toeslagen.