ECLI:NL:CRVB:2021:419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
19/4085 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA en de invloed van medicatie op rijvaardigheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als begeleidster in een logeerhuis voor gehandicapte kinderen werkte, had zich in 2011 ziek gemeld en ontving sindsdien verschillende uitkeringen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid was eerder vastgesteld op 41% en later op 100%, maar het Uwv had deze in 2016 opnieuw vastgesteld op 41,45% en in 2018 op 63,86%. Appellante was het niet eens met deze vaststellingen en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de bevindingen van de door appellante ingeschakelde deskundige, I.A.K. Snels, niet tot een ander oordeel leidden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Belangrijke punten in de beoordeling waren de invloed van het medicijn Venlafaxine op de rijvaardigheid van appellante en de vraag of de beperkingen die zij ervoer voldoende waren onderbouwd. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de invloed van Venlafaxine op de rijvaardigheid niet te hoog was en dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om hun standpunten met voldoende medische gegevens te onderbouwen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 4085 WIA

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 augustus 2019, 18/2554 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021. De zitting heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als begeleidster in een logeerhuis voor
gehandicapte kinderen voor 25 uur per week. Op 27 mei 2011 heeft zij zich ziek gemeld met hand- en polsklachten. Vanaf 24 mei 2013 ontving zij een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 41%. Vervolgens ontving appellante vanaf 24 maart 2014 een loonaanvullingsuitkering waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Daarna heeft het Uwv heeft bij besluit van 12 januari 2016 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 9 december 2015 vastgesteld op 41,45%. Daarbij is vermeld dat de loonaanvullingsuitkering duurt tot 1 februari 2018. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 29 juli 2016 ongegrond verklaard. Daarbij is vermeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd is vastgesteld op 40,32 en dat de klasse 35-80% blijft. Daaraan liggen ten grondslag het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2016, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juli 2016 en het rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 juli 2016.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van appellante op 25 september 2017 aan het Uwv dat haar gezondheidstoestand vanaf die datum is verslechterd, heeft appellante op 20 oktober 2017 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 20 oktober 2017. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige op 7 november 2017 vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,26 %.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2017 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per 7 november 2017 is gewijzigd in 43,26%. Verder is vermeld dat haar uitkering op 1 februari 2018 wordt omgezet naar een WGA-vervolguitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35-45% en dat haar uitkering 28% van het minimumloon bedraagt, zijnde € 477,21.
1.4.
Naar aanleiding van het door appellante ingediende bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 april 2018 aangegeven dat hij niet afwijkt van het oordeel van de (primaire) verzekeringsarts. In een rapport van 24 mei 2018 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd vastgesteld op 63,86%. Hij heeft vastgesteld dat drie van de vier eerder geselecteerde functies niet voor appellante geschikt zijn en heeft in plaats daarvan twee nieuwe functies geselecteerd. De door deze arbeidsdeskundige geselecteerde functies zijn: besteller post/pakketten (auto), chauffeur personenbusje, directiechauffeur en parkeercontroleur.
1.5.
Bij beslissing op bezwaar van 3 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het arbeidsongeschiktheidspercentage vanaf 7 november 2017 ongegrond verklaard. Vanaf 7 november 2017 blijft de arbeidsongeschiktheidsklasse ongewijzigd 35-80% en wijzigt de hoogte van de loonaanvullingsuitkering niet. Het bezwaar tegen de hoogte van de vervolguitkering vanaf 1 februari 2018 is door het Uwv wel gegrond verklaard. Door de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage naar 63,86 wordt de uitkering van appellante per 1 februari 2018 42% van het minimumloon (€ 662,80 bruto per maand).
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is zorgvuldig geweest. Het rapport van de door appellante in beroep als deskundige geraadpleegde verzekeringsarts I.A.K. Snels (Snels) van Ergatis van 15 mei 2019, is geen reden om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Daarbij betrekt de rechtbank dat de conclusies van Snels in hoofdzaak overeenkomen met die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat onvoldoende is ingegaan op het rapport van Snels en dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de rugklachten, het dragen van braces en de werking van medicatie. In de FML van 20 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts de handkracht van appellante tweezijdig beperkt geacht en heeft hij beperkingen aangenomen voor dynamische en statische houdingen. Verder wordt de verzekeringsarts gevolgd in zijn oordeel dat Snels niet heeft aangegeven op grond van welke aangetoonde afwijkingen meer beperkingen moeten worden aangenomen. Daarbij is van belang dat Snels geen rugafwijkingen heeft besproken en ook de rug van appellante niet heeft onderzocht.
2.2.
Wat betreft het gebruik van Venlafaxine heeft het Uwv terecht opgemerkt dat dat een categorie 1 middel is en dat er geen reden is om een beperking voor autorijden aan te nemen. Appellante heeft niet onderbouwd dat dit anders is bij de door haar gebruikte dosering van 225 mg.
2.3.
Wat betreft het dragen van de polsbrace links wordt de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd die heeft overwegen dat niet valt in te zien dat dit tot meer beperkingen leidt dan in de FML is opgenomen. Omdat ten tijde in geding geen sprake was van braces aan beide polsen, gaat de rechtbank niet in op de grond van appellante dat de beperkingen aangescherpt moeten worden. De FML is niet onjuist.
2.4.
De arbeidskundige beoordeling is niet onzorgvuldig geweest en de rechtbank ziet niet in dat appellante de geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid terecht vastgesteld op 63,86%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op de datum in geding braces aan beide handen droeg en dat de beperkingen die de deskundige Snels heeft benoemd gebaseerd zijn op uitgebreid onderzoek. Het Uwv heeft miskend dat de klachten op elkaar inwerken en elkaar versterken. Een voorbeeld hiervan is het al dan niet toestaan van beroepsmatig autorijden bij gebruik van een forse hoeveelheid Venlafaxine. Doordat de klachten niet volledig zijn vermeld, is de verzekeringsarts van het Uwv ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de toename van de beperkingen niet is te objectiveren. Het medisch onderzoek is onvolledig geweest en de rechtbank had het beroep gegrond moeten verklaren dan wel een deskundige moeten inschakelen.
3.2.
In zijn verweerschrift heeft het Uwv zich - onder verwijzing naar de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 december 2019 - op het standpunt gesteld dat zowel het Uwv als de rechtbank het rapport van Snels in hun beoordeling hebben betrokken. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt dat er sprake is van meer beperkingen, niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. De verzekeringsarts van het Uwv heeft toegelicht dat appellante in de bezwaarprocedure in 2018 heeft aangegeven dat zij op dat moment alleen links een brace droeg en dat zij ook bij het onderzoek door Snels alleen links een brace droeg. Wat betreft het autorijden is het dragen van een brace links en/of rechts geen belemmering. Het is mogelijk om te schakelen met de rechterhand met brace, omdat de handfunctie daardoor niet belemmerd wordt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA met ingang van 7 november 2017 terecht heeft vastgesteld op 61,86%.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig en deugdelijk onderzoek door het Uwv en dat de bevindingen van de door appellante als deskundige ingeschakelde Snels niet leiden tot een ander oordeel. Ook de Raad ziet geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te raadplegen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Snels heeft in haar rapport niet gemotiveerd waarom appellante (meer) beperkt is op de items trillingsbelasting en gebogen/getordeerd actief zijn en waarom zij niet geschikt is voor nachtdiensten.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat zij, in verband met het dragen van braces aan beide polsen, meer beperkt is dan in de FML is vastgesteld en dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen omdat zij daarbij moet autorijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in zijn rapporten van 24 december 2019 overtuigend en gemotiveerd onderbouwd dat appellante rond de datum in geding niet aan beide polsen maar alleen links een brace droeg. Verder heeft hij - mede onder verwijzing naar zijn eerdere rapportage van 27 mei 2019 - aangegeven dat autorijden met het dragen van een polsbrace links goed mogelijk is. De voor het sturen benodigde goede handgreep (cilindergreep) wordt niet gehinderd door het dragen van een brace links. Ook het dragen van een brace rechts - zo daarvan op de datum in geding sprake zou zijn - vormt geen belemmering voor het autorijden, omdat daarmee (mogelijk) ook geschakeld kan worden. De handfunctie wordt door de brace niet belemmerd.
4.5.
Wat betreft de invloed van het middel Venlafaxine met een dosering van 225 mg per dag op de voor de geselecteerde functies vereiste rijvaardigheid, wordt het standpunt van het Uwv gevolgd. Anders dan de deskundige Snels heeft aangegeven, namelijk dat het niet verstandig is om dit middel in deze dosering te gebruiken bij autorijden, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat de invloed op de rijvaardigheid niet te hoog is. In zijn nadere rapportage van 20 juli 2020 heeft hij vermeld dat appellante Venlafaxine retard van 225 mg gebruikt, waarbij sprake is van een vertraagde afgifte (slow release). Daardoor wordt gedurende de dag een stabiele dosering gebruikt en is de bloedspiegel gedurende de dag veel lager omdat de werkzame stof niet in een keer wordt afgegeven.
5. De overwegingen 4.2. tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) A.L.K. Dagmar