ECLI:NL:CRVB:2021:403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
20/1946 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering van kosten van bijstand wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking van bijstand per 1 mei 2018 en de terugvordering van bijstands kosten over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 maart 2019, tot een bedrag van € 16.560,69. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellant ingetrokken op de grond dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht, maar deze niet heeft gemeld. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.

Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat het recht op bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de bewijslast om aan te tonen dat er aanvullend recht op bijstand bestaat, bij appellanten ligt. Deze zijn er niet in geslaagd om voldoende bewijs te leveren om hun stellingen te onderbouwen. De enkele bewering van appellant dat hij incidenteel werkzaamheden heeft verricht en daarvoor € 10,- per uur heeft ontvangen, was onvoldoende om het recht op bijstand vast te stellen. Er ontbraken bewijsstukken die een schatting van de werkzaamheden en het bijbehorende uurloon mogelijk maakten.

Daarnaast hebben appellanten aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege de zorg voor hun 17-jarige kleinzoon en de stress die de terugvordering met zich meebrengt, gezien de gezondheidsklachten van appellant. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat deze omstandigheden geen dringende redenen opleveren volgens de Participatiewet. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

20.1946 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2020, 19/5314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 16 februari 2021
Zitting heeft: P.W. van Straalen
Griffier: R. de Haas
Appellanten zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Zonneveld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand per 1 mei 2018 en de terugvordering van kosten van bijstand over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 maart 2019 tot een bedrag van € 16.560,69. Aan de besluitvorming van het college ligt ten grondslag dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Appellanten hebben hun inlichtingenverplichting geschonden door die werkzaamheden niet te melden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Niet in geschil is dat appellant de op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Appellanten voeren in hoger beroep aan dat het recht op bijstand schattenderwijs kan worden vastgesteld.
De bewijslast om aannemelijk te maken dat aanvullend recht bestaat op bijstand rust op appellanten. Zij zijn in die bewijslast niet geslaagd. De enkele stelling van appellant dat hij slechts incidenteel werkzaamheden heeft verricht en dat hij daarvoor € 10,- per uur kreeg, is onvoldoende om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Bewijsstukken die het mogelijk maken om een schatting te maken van de omvang van de werkzaamheden en het daartegenover staande uurloon ontbreken. De enkele stelling van appellant over de omvang van de werkzaamheden en zijn medische situatie, alsmede de vier waarnemingen die zijn verricht, bieden onvoldoende aanknopingspunten om een schatting op te kunnen baseren.
Appellanten voeren voorts aan dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellanten vrezen dat zij als gevolg van de terugvordering onvoldoende tegemoet kunnen komen aan de sociaal maatschappelijke belangen van hun inmiddels 17-jarige kleinzoon, waarvoor appellanten de zorg dragen. Bovendien levert de terugvordering appellant veel stress op, terwijl hij al gezondheidsklachten heeft. Appellant heeft neuropathie en is hartpatiënt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit geen dringende redenen oplevert. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Zoals de rechtbank heeft overwogen, levert de enkele zorg voor de kleinzoon geen dringende redenen op. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de terugvordering zwaar drukt. Hierbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Appellanten hebben bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat appellanten als gevolg van de terugvordering stress ervaren is begrijpelijk, maar levert geen onaanvaardbaar gevolg op.
Dit betekent dat de gronden niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) R. de Haas (getekend) P.W. van Straalen