ECLI:NL:CRVB:2021:397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake ontslagname en verminderde verwijtbaarheid in het kader van de Ziektewet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die per 20 maart 2018 ontslag heeft genomen. De Centrale Raad van Beroep dient te beoordelen of er sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de ontslagname, wat zou betekenen dat de ontslagname appellant niet of niet in overwegende mate kan worden verweten. De Raad komt tot de conclusie dat appellant niet met objectieve medische stukken heeft aangetoond dat hij de gevolgen van zijn ontslagname niet kon overzien. De Raad wijst erop dat appellant en zijn ex-werkgever kort na de ontslagname contact hebben gehad, waarbij de ex-werkgever appellant heeft gevraagd terug te komen, maar appellant dit heeft geweigerd. Dit wijst erop dat de ontslagname geen impulsieve daad was.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De Raad bevestigt deze conclusie en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de ZW-uitkering van appellant uit te betalen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.