ECLI:NL:CRVB:2021:393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische oordelen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts alle klachten van de appellant in zijn beoordeling heeft betrokken. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar de Raad oordeelt dat de door de appellant ingebrachte documenten niet voldoende onderbouwd zijn om tot een ander oordeel te komen. De Raad wijst erop dat de medische gegevens geen steun bieden voor de stelling dat de bevindingen van de behandelend artsen afwijken van die van de verzekeringsartsen.
De Raad bevestigt dat de geduide functies voor de appellant geschikt zijn en dat de afwijzing van de WIA-uitkering door het Uwv terecht is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.