Uitspraak
19.1345 PW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante op 20 februari 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 143,-. Het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 15 maart 2018, wat na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2018. Het college heeft als reden voor de afwijzing opgegeven dat appellante over voldoende draagkracht beschikt om de kosten zelf te voldoen. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar aanvraag ten onrechte is afgewezen en dat er bij de berekening van haar draagkracht geen rekening is gehouden met een minnelijke schuldregeling en het beslag dat op haar uitkering is gelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen minnelijk schuldhulpverleningstraject tot stand is gekomen, omdat appellante niet is verschenen op de informatiebijeenkomst van 15 maart 2015. Dit betekent dat appellante ten tijde van de aanvraag in beginsel de beschikking had over haar volledige inkomen.
De Raad heeft vastgesteld dat het college bij de berekening van de draagkracht rekening heeft gehouden met het beslag op het inkomen van appellante. De beroepsgronden van appellante zijn herhalingen van wat eerder in beroep is aangevoerd, en de Raad heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep is dan ook niet geslaagd, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.