ECLI:NL:CRVB:2021:365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
20/610 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding woon-werkverkeer bij overgang naar de Dienst

In deze zaak gaat het om de overgang van betrokkene naar de [Dienst] en de toepassing van het Sociaal Plan [Dienst]. Betrokkene, werkzaam bij de gemeente Voerendaal, heeft een vergoeding voor woon-werkverkeer ontvangen van € 0,19 per kilometer, zoals bepaald in artikel 14 van het Sociaal Plan. Betrokkene heeft echter een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij van mening is dat zijn reiskosten hoger zijn dan de toegekende vergoeding. Het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal heeft het verzoek van betrokkene afgewezen, wat heeft geleid tot een rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De Raad oordeelt dat het beroep van betrokkene op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De Raad stelt vast dat de overgang van betrokkene naar de [Dienst] losstaat van de functionele integratie van de gemeente Voerendaal met de gemeente [gemeente]. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg en verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juli 2018 ongegrond. Tevens wordt het besluit van 16 april 2020 vernietigd, omdat de grondslag aan de nieuwe beslissing op bezwaar is komen te ontvallen.

De uitspraak benadrukt het belang van de specifieke omstandigheden van de zaak en de toepassing van het Sociaal Plan, waarbij de Raad de argumenten van betrokkene niet voldoende acht om een aanvullende vergoeding toe te kennen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.610 AW, 20/2490 AW

Datum uitspraak: 18 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
21 januari 2020, 18/2026 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voerendaal (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. L.H. Janssen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 16 april 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Betrokkene heeft hierover zijn zienswijze gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Janssen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door [naam] .

OVERWEGINGEN

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
2.1.
Betrokkene was werkzaam bij de gemeente Voerendaal. Met ingang van 1 juli 2013 is de [Dienst] van start gegaan en is betrokkene als [functie 1] vanuit de gemeente Voerendaal gedetacheerd bij de [Dienst] .
2.2.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft het college het voornemen aan betrokkene kenbaar gemaakt om hem met ingang van 1 januari 2018 als taakvolger aan te wijzen als gevolg waarvan hij rechtspositioneel volledig overgaat naar de [Dienst] . Het college heeft in het voornemen verder kenbaar gemaakt met betrokkene geen maatwerkafspraken te maken over arbeidsvoorwaarden. Betrokkene heeft hierover een zienswijze ingediend waarin hij heeft aangegeven dat zijn daadwerkelijke reiskosten ongeveer € 0,35 per kilometer bedragen en dat over deze extra reiskosten - bovenop de toegekende vergoeding van € 0,19 per kilometer - wél maatwerkafspraken gemaakt moeten worden.
2.3.
Bij besluit van 27 november 2017 heeft het dagelijks bestuur van de [Dienst] betrokkene met ingang van 1 januari 2018 aangesteld in vaste dienst voor 28 uur per week in de functie van [functie 2] (salarisschaal 10, periodiek 6). De hoogte van de vergoeding woon-werkverkeer is op basis van artikel 14 van het Sociaal Plan van de [Dienst] vastgesteld op € 111,14 per maand uitgaande van 41 extra kilometers woon-werkverkeer per dag á € 0,19 per kilometer gedurende vier werkdagen per week. Bij de berekening van de vergoeding woon-werkverkeer is uitgegaan van het verschil tussen de afstand thuisadres - adres latende werkgever en de afstand van het thuisadres - adres [Dienst] . Tegen dit besluit heeft betrokkene geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4.
Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college besloten aan betrokkene geen extra vergoeding toe te kennen voor woon-werkverkeer bij de overgang naar de [Dienst]. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de gemeente Voerendaal geen vergoeding woon-werkverkeer kent en de door betrokkene op grond van het sociaal plan [Dienst] ontvangen vergoeding als voldoende compensatie wordt beschouwd. Verder is gesteld dat bij de overgang van betrokkene naar de [Dienst] alle aspecten zoals arbeidsvoorwaarden in ogenschouw zijn genomen en dat de plaatsing bij de [Dienst] op meerdere fronten een positief effect heeft. Ten slotte is opgemerkt dat de situatie van collega’s die wel in aanmerking komen voor een financiële regeling op geen enkele wijze vergelijkbaar is met die van betrokkene die is overgestapt naar een gemeenschappelijke regeling, de [Dienst] .
2.5.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft het college met toepassing van artikel 8:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst betrokkene met ingang van 1 januari 2018 eervol ontslag verleend wegens reorganisatie.
2.6.
Bij besluit van 16 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het college het tegen de besluiten van 13 december 2017 en 14 december 2017 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank - samengevat - het volgende overwogen. Bij de beoordeling is de leidende rechtsvraag of het gelijkheidsbeginsel, waarop betrokkene een beroep heeft gedaan, het college ertoe dwingt bij het door hem gevoerde, buitenwettelijke beleid aan betrokkene een aanvullende kostenvergoeding toe te kennen. Het gaat daarbij om de aanvullende kostenvergoeding voor medewerkers van de gemeente Voerendaal die in het kader van de functionele integratie van deze gemeente met de gemeente [gemeente] in die laatstgenoemde gemeente gaan werken. Weliswaar is in het kader van deze functionele integratie sprake van een ander kader dan bij de overgang van betrokkene naar de [Dienst] , maar dit laat onverlet dat het de intentie van het college is dat eigen medewerkers die elders moeten gaan werken er financieel niet op achteruit gaan door hogere reiskosten. In die zin begrijpt de rechtbank ook de insteek van het college dat het zich verantwoordelijk voelt voor een ‘rugzakje’ naast de voorzieningen in het Sociaal Plan van de [Dienst] . Dat er, zoals het college heeft gesteld, geen sprake is van financiële achteruitgang gelet op het gehele pakket van arbeidsvoorwaarden, kan het door betrokkene genoemde verschil in behandeling niet weerleggen. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
4.1.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij besluit van 16 april 2020 opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist en hem een aanvulling op de vergoeding voor woon-werkverkeer toegekend voor de duur van vijf jaar, dus uiterlijk tot 1 januari 2023.
Betrokkene heeft laten weten zich niet in dit besluit te kunnen vinden. Nu met het nader besluit niet aan de bezwaren van betrokkene tegemoet is gekomen, zal de Raad, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, dit besluit mede in de beoordeling betrekken.
4.2.
In hoger beroep heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van het gelijkheidsbeginsel het beroep van betrokkene gegrond heeft verklaard en het college heeft opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Op de overgang van betrokkene naar de [Dienst] is van toepassing het Sociaal Plan [Dienst] dat in artikel 14, eerste lid, bepaalt dat de ambtenaar die als gevolg van een gewijzigde standplaats een grotere afstand woon-werkverkeer heeft, een tegemoetkoming in de daardoor veroorzaakte meerkosten van het reizen per auto ontvangt van € 0,19 per kilometer. Deze vergoeding is door het dagelijks bestuur van de [Dienst] bij het - door betrokkene niet betwiste - aanstellingsbesluit van 27 november 2017 aan betrokkene toegekend.
5.2.
De Raad is, met het college en anders dan de rechtbank, van oordeel dat het beroep van betrokkene op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De overgang van betrokkene naar de [Dienst] staat geheel los van de functionele integratie van de gemeente Voerendaal en de gemeente [gemeente] waar het - overigens pas na de overgang van betrokkene vastgestelde - Sociaal Statuut gemeente Voerendaal 2018 op ziet. De rechtbank heeft weliswaar erkend dat in beide situaties sprake is van een ander kader maar is vervolgens ten onrechte hieraan voorbijgegaan met een verwijzing naar de intentie van het college dat eigen medewerkers die elders moeten gaan werken er financieel niet op achteruit gaan door hogere reiskosten. Betrokkene is echter geen eigen medewerker van de gemeente Voerendaal die elders moest gaan werken zoals dat het geval was bij medewerkers van de gemeente Voerendaal die in het kader van de functionele integratie met de gemeente [gemeente] in die laatst gemeente zijn gaan werken maar in dienst van de gemeente Voerendaal zijn gebleven. Dat betekent naar het oordeel van de Raad dat geen sprake is van gelijke gevallen.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat het hoger beroep van het college slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen het beroep tegen het besluit van 16 juli 2018 ongegrond verklaren. De Raad stelt vervolgens vast dat met het vorenstaande de grondslag aan de nieuwe beslissing op het bezwaar is komen te ontvallen. De Raad zal dit besluit van 16 april 2020 daarom vernietigen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 juli 2018 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 16 april 2020.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Stumpel