ECLI:NL:CRVB:2021:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
19/2243 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en vaststelling van beperkingen in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, was het niet eens met de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2018 voldoende beperkingen vaststelde. De Raad onderschrijft deze overwegingen en benadrukt dat de primaire arts rekening heeft gehouden met de door appellant gerapporteerde klachten en de bevindingen van het lichamelijk onderzoek. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de FML onvoldoende beperkingen bevatte en dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

19 2243 ZW

Datum uitspraak: 19 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 mei 2019, 18/2067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 13 januari 2021 plaatsgevonden via videobellen. Namens appellant heeft mr. Küçükünal aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker via een uitzendbureau. Op 22 december 2016 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant naar aanleiding hiervan een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 86,66% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 22 januari 2018 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 maart 2018 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft uitgaande van de gewijzigde FML de eerder geselecteerde reservefunctie geschrapt en de overige geselecteerde functies onverminderd geschikt geacht. Verder heeft hij een correctie doorgevoerd in verband met een onjuiste reductiefactor. Hij heeft berekend dat appellant nog 77% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 19 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. Er is een anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek gedaan. Wat appellant in bezwaar naar voren heeft gebracht, is in de beoordeling betrokken. Ook is rekening gehouden met de informatie van GGZ in Balans, de brieven van de neuroloog en het medicatieoverzicht. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld had van de medisch situatie van appellant en dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht op welke beoordelingspunten appellant beperkt is en op welke niet. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de tonisch-clonische insulten van appellant. Hoewel in de informatie van de neuroloog een frequentie van één keer per maand is genoemd, is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uitgegaan dat appellant één keer per week een insult heeft. Hij heeft toegelicht dat solitair werken niet wenselijk is maar dat geen continue begeleiding of oppassing noodzakelijk is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook uiteengezet waarom de informatie van de pijnspecialist die appellant in beroep heeft overgelegd geen aanleiding geeft om de beperkingen aan te scherpen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij op de datum in geding niet in staat was om ten minste 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen en dat zijn ZW-uitkering daarom had moeten worden voortgezet. Hij is van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Op basis van de in het dossier aanwezige informatie van GGZ in Balans en de neuroloog in combinatie met de waarnemingen van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hadden volgens appellant verdergaande beperkingen moet worden vastgesteld in zijn mentale en fysieke belastbaarheid. Hij heeft er daarbij ook op gewezen dat hij in een aangepaste woning woont en dagelijks gedurende één uur begeleiding krijgt op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De geselecteerde functies acht appellant niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden is om aan te nemen dat in de FML van 12 maart 2018 onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Benadrukt wordt dat de primaire arts bij het opstellen van de FML rekening heeft gehouden met de door appellant omschreven en bij het lichamelijk onderzoek waargenomen verminderde mobiliteit. Ook de in de informatie van GGZ in Balans omschreven angst- en stemmingsklachten zijn in de beoordeling betrokken. De primaire arts heeft beperkingen vastgesteld in alle rubrieken van de FML. Nadat appellant in bezwaar informatie had overgelegd van zijn neuroloog, waaruit blijkt dat sprake is van tonisch-clonische insulten en opnieuw gestart zou worden met depakine, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen in rubriek 1 (persoonlijk functioneren) van de FML aangescherpt. In zijn rapport van 12 maart 2018 heeft hij daar nog aan toegevoegd dat er rekening mee moet worden gehouden dat ongeveer één keer per week een aanval kan optreden. Er moet daarom iemand in de buurt zijn die weet wat wel en niet te doen bij een dergelijke aanval en anderen ook kan instrueren/voorlichten. Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapporten van 23 mei 2018, 14 februari 2019 en 11 maart 2019 gereageerd op stellingen van appellant en door hem overgelegde informatie van de behandelend sector. Hij heeft daarbij geconcludeerd dat er op basis van de objectieve medische gegevens geen aanleiding is om de FML verder aan te scherpen. Er is geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Wat betreft de aan appellant toegekende WMO-voorzieningen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er in zijn rapport van 23 mei 2018 terecht op gewezen dat daarvoor andere criteria gelden dan bij een ZW-beoordeling. Appellant heeft bovendien geen stukken overgelegd waaruit blijkt op basis van welke medische informatie en bevindingen de voorzieningen zijn toegekend. Dat appellant in een aangepaste woning woont en begeleiding krijgt op grond van de WMO, biedt daarom onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen in de FML van 12 maart 2018.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundigen hebben inzichtelijk toegelicht dat deze functies, ondanks de daarbij voorkomende signaleringen, passen binnen de belastbaarheid van appellant zoals deze is vastgesteld in de FML van 12 maart 2018.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) M. Graveland