ECLI:NL:CRVB:2021:3337
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vrijstelling griffierecht en betalingsonmacht in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Duitsland, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin haar bezwaar tegen een besluit van het Uwv om geen WIA-voorschot te verstrekken, niet-ontvankelijk werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 december 2021 uitspraak gedaan. Appellante had op 15 april 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde dit op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In hoger beroep stelde appellante dat de brief van het Uwv geen besluit was in de zin van de Awb, en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding was. De Raad oordeelde dat de brief van 28 mei 2020 wel degelijk als een besluit kan worden aangemerkt en dat de rechtbank het verzoek om vrijstelling van griffierecht ten onrechte had afgewezen. De Raad heeft het verzoek om vrijstelling van griffierecht toegewezen en gelast dat het betaalde griffierecht aan appellante wordt terugbetaald. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 1.496,-.