ECLI:NL:CRVB:2021:3324

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
19/2879 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als automonteur werkte, meldde zich op 24 maart 2016 ziek vanwege arm- en knieklachten. Na een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld dat hij met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv weigerde hem daarom een WIA-uitkering per 22 maart 2018 toe te kennen.

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Den Haag oordeelde in een eerdere uitspraak dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet zorgvuldig was uitgevoerd, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij stelde dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend waren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies medisch geschikt waren voor appellant. De uitspraak werd gedaan op 30 december 2021.

Uitspraak

19 2879 WIA

Datum uitspraak: 30 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 mei 2019, 18/7170 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N. Abalhaj, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 2 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote en mr. Abalhaj. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als automonteur voor 32 uur per week. Op 24 maart 2016 heeft appellant zich ziekgemeld met arm- en knieklachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 maart 2018 een WIAuitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 3 september 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 19 september 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de geselecteerde functies in verband met de daarin gestelde opleidingseisen laten vervallen. Appellant blijft ongewijzigd minder dan 35% arbeidsongeschikt
.
2.1.
Appellant heeft in beroep ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen een rapport van 23 november 2018 van de aan Lechnerconsult verbonden onafhankelijk verzekeringsarts S. Lok in geding gebracht. Deze heeft appellant aanvullend beperkt geacht voor een groot aantal (22) aspecten in de FML.
2.2.
Het Uwv heeft nagenoeg alle door Lok aangenomen beperkingen overgenomen en deze opgenomen in een FML van 14 januari 2019. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 februari 2019 de gevolgen hiervan beoordeeld en vastgesteld dat een van de voorgehouden functies niet langer passend is. Appellant blijft geschikt voor de functies van chauffeur heftruck (SBC-code 111270), wikkelaar (SBC-code 267050) en controleur (SBC-code 267060) en de mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op minder dan 35%.
2.3.
Appellant heeft een rapport van 2 april 2019 van onafhankelijk arbeidsdeskundige J.F. Stoffijn ingebracht, die alle door het Uwv geselecteerde functies als niet passend heeft aangemerkt.
2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv heeft bij rapport van 11 april 2019 gereageerd op het onder 2.3 vermelde rapport en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
2.5.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft in dat kader geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de aanbevelingen van de door appellant ingeschakelde onafhankelijk verzekeringsarts Lok vrijwel volledig zijn overgenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De FML is op een substantieel aantal punten aangepast. Het bestreden besluit is daarmee eerst in beroep voorzien van een toereikende medische grondslag. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv voldoende inzichtelijk heeft toegelicht dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden en op grond waarvan de conclusie van de door appellant geraadpleegde onafhankelijk arbeidsdeskundige niet gevolgd wordt. Wat betreft de gestelde opleidingseisen in de geselecteerde functies heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is om een certificaat te behalen zoals benodigd voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van chauffeur heftruck (SBC-code 111270). Verder kan appellant ook in staat worden geacht de opleiding voor de geselecteerde functie wikkelaar (SBC-code 267050) te volgen, omdat deze een overwegend praktisch karakter heeft. Het vertraagde leestempo van appellant zal volgens de rechtbank niet in de weg staan aan het volgen en afronden van een opleiding. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit heeft de rechtbank daarom in stand gelaten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv de beperkingen als gevolg van zijn ziektebeeld heeft onderschat en dat de geselecteerde functies voor hem ongeschikt zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant aanvullende rapporten van 26 augustus 2019 en van 8 januari 2021 van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft met verwijzing naar arbeidskundige rapporten van 13 augustus 2020 en 29 maart 2021 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 maart 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij al in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het Uwv in de FML van 14 januari 2019 de beperkingen van appellant heeft onderschat. Zelfs indien de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts Lok een aanvullende beperking op aspect 4.22 aanwezig zou hebben geacht, waarover – zoals ter zitting besproken – onduidelijkheid bestaat gezien het ontbreken van een beperking op dat aspect in de door Lok opgestelde FML, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende toegelicht dat in de beschikbare gegegevens geen aanknopingspunten daarvoor te vinden zijn. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat een beperking op aspect 5.8 niet aan de orde is
,omdat geen aanwijzingen bestaan dat appellant niet in staat is werk te verrichten waarbij het hoofd is gericht in één richting
.
4.5.
Nu appellant in hoger beroep geen medische gegevens heeft overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden en ook overigens niet gebleken is dat de beperkingen van appellant ernstiger waren dan in de FML van 14 januari 2019 is vastgesteld, bestaat geen aanleiding om de medische beoordeling door het Uwv niet te volgen.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De door appellant in hoger beroep overgelegde rapporten van Stoffijn maken dit niet anders. In dat verband wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv afdoende heeft toegelicht dat de conclusie van Stoffijn dat geen van de voorgehouden functies appellant kan worden opgedragen, niet gevolgd wordt, onder meer omdat Stoffijn uitgaat van verdergaande beperkingen van appellant dan de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML van 14 januari 2019. Uit 4.5 volgt dat de FML van 14 januari 2019 leidend is en dat voor het vervullen van de voorgehouden functies van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant geen sprake is.
4.7.
Tot slot wordt overwogen dat de rechtbank ook overigens met juistheid de arbeidskundige grondslag van het betreden besluit heeft onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wat betreft de voorgehouden functie van heftruckchaffeur toegelicht dat bij afwezigheid van enige ervaring voor dit werk een heftruckcertificaat behaald moet worden. Appellant heeft volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt hiertoe niet in staat te zijn. Dit oordeel wordt gevolgd. De in hoger beroep ingebrachte rapporten van Stoffijn werpen in dit verband geen nieuw licht op de zaak, nu een verdere onderbouwing hiervan ontbreekt en niet valt in te zien waarom appellant hiertoe niet in staat zou zijn. De enkele stelling van appellant is hiervoor onvoldoende.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd aan appellant per 22 maart 2018 een WIA-uitkering toe te kennen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X.R. Yi