ECLI:NL:CRVB:2021:3317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de WIA-uitkering en melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante en de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellante, die eerder een WIA-uitkering ontving, had verzocht om terug te komen op de beëindiging van haar uitkering per 24 oktober 2013, omdat zij meende dat haar gezondheidssituatie was verslechterd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts, die had geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door appellante ingebrachte informatie geen aanleiding gaf om aan het medisch oordeel te twijfelen.
Daarnaast heeft de Raad ook de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 november 2017 beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend onderbouwd dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid uit dezelfde ziekteoorzaak. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering per 1 november 2017. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 5.483,- bedroegen, en het griffierecht van € 172,- moest vergoeden.