ECLI:NL:CRVB:2021:3312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
21/1511 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-tijdige indiening van beroepschrift en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het beroepschrift van appellant is op 30 april 2021 per post ontvangen, maar het is op basis van het poststempel op de enveloppe op 29 april 2021 ter post bezorgd. De Raad oordeelt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend, aangezien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellant is op 3 juli 2021 en opnieuw op 3 augustus 2021 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 134,-, maar heeft hierop niet tijdig gereageerd. De aangetekende brief van 3 augustus 2021 is retour ontvangen met de mededeling 'niet afgehaald', en de tweede verzending op 27 augustus 2021 heeft ook niet geleid tot betaling van het griffierecht. De Raad concludeert dat appellant in verzuim is geweest en verklaart het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 december 2021
21/1511 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 februari 2021, 20/379 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 3 juli 2021 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 3 augustus 2021 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 3 augustus 2021 is bij het LDCR op 24 augustus 2021 retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”. Volgens de basisregistratie personen is het adres van appellant ongewijzigd gebleven. De brief van 3 augustus 2021 is op
27 augustus 2021 nogmaals verzonden per gewone post met de mededeling dat met deze nieuwe toezending niet opnieuw een termijn gaat lopen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Voorts geldt ingevolge artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in met ingang van de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de verzending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 15 februari 2021 in afschrift aan partijen toegezonden.
Het beroepschrift is op 30 april 2021 per post ontvangen. Het is, gezien de poststempel op de enveloppe, op 29 april 2021 ter post bezorgd.
Op grond hiervan moet worden geoordeeld dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Ten aanzien van een na afloop van de beroepstermijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij brief van 19 juli 2021 is aan appellant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Appellant heeft daarop niet geantwoord.
Ten aanzien van beide hiervoor genoemde onderwerpen kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) T. Hemelrijk-van den Oudenalder
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ