ECLI:NL:CRVB:2021:3311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
21/1193 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheid van journalist

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 25 februari 2021. Appellant, die sinds 1 augustus 1991 als journalist bij een kabelkrant werkte, was per 1 februari 1994 uitgevallen met psychische klachten. Het Uwv had in 1995 vastgesteld dat appellant niet arbeidsongeschikt was en had geweigerd hem een uitkering op grond van de WAO toe te kennen. Appellant heeft in 2016 verzocht om herziening van dit besluit, wat door het Uwv werd afgewezen. De Raad oordeelde dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet de functie van journalist als maatman had gehanteerd, wat in strijd was met de wet. De Raad heeft het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de uitspraak. De Raad concludeerde dat het standpunt van de arbeidsdeskundige in 2021, dat appellant geschikt was voor zijn maatgevende arbeid, tegenstrijdig was met eerdere rapporten en onvoldoende onderbouwd. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.496,00. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om eerdere conclusies van deskundigen in acht te nemen.

Uitspraak

21.1193 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 25 februari 2021 (bestreden besluit)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 december 2021
PROCESVERLOOP
Bij uitspraak van 20 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2887, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 november 2017 (17/1501) vernietigd en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het Uwv nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, beroep ingesteld bij de Raad.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 1 augustus 1991 gewerkt als journalist bij een kabelkrant. Op
2 februari 1994 is hij uitgevallen met psychische klachten. Bij besluit van 3 maart 1995 is geweigerd aan appellant met ingang van 24 januari 1995 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Appellant is per einde wachttijd niet arbeidsongeschikt geacht, omdat na medisch en arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat bij appellant geen sprake is van ziekte of gebrek en daarmee van geschiktheid voor het eigen werk als journalist bij een andere werkgever. Appellant heeft tegen het besluit van 3 maart 1995 geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 24 mei 2016 heeft appellant verzocht om terug te komen van het besluit van
3 maart 1995 vanwege een in 2015 gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis NAO en ADD. Appellant heeft zijn verzoek onderbouwd met diverse rapporten en brieven. Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van zijn besluit van 3 maart 1995. Bij besluit van 4 april 2017 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 januari 1995 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag waarin deze concludeert dat met de kennis van nu appellant op 24 januari 1995 niet geschikt is te achten voor de functie van journalist. Op die datum is appellant belastbaar te achten conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2016 zoals die door een verzekeringsarts is opgesteld in het kader van de Wajong-beoordeling. Door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vervolgens vastgesteld dat appellant met voor hem geschikte functies per 24 januari 1995 minder dan 15% arbeidsongeschikt is te achten.
1.3.
In de uitspraak van 20 november 2020 heeft de Raad vastgesteld dat de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 november 2016, waarin de voor appellant op 24 januari 1995 geldende beperkingen, niet in geschil is. Uitgaande van die FML heeft de Raad geen aanleiding gezien de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt te achten. De Raad heeft voorts geoordeeld dat voldoende en ondubbelzinnige indicaties ontbreken dat appellant bij aanvang van zijn WAO-verzekering ongeschikt was voor zijn werk als journalist. Gelet hierop heeft het Uwv bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet de journalist als maatman gehanteerd. De Raad heeft daarbij vastgesteld dat niet valt uit te sluiten dat een arbeidsongeschiktheid van meer dan 15% aan de orde is indien uitgegaan wordt van de journalist als maatman. Het Uwv is opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellant te beslissen en daarbij als maatman de functie van journalist in aanmerking te nemen. Voor zover per 24 januari 1995 een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 15% aan de orde zal zijn, dient het Uwv zich tevens te beraden over de vraag tot hoever in de tijd teruggekomen zal worden van het besluit van 3 maart 1995.
2.1.
Bij besluit van 25 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 oktober 2016 wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 februari 2021 en 9 februari 2021. In die rapporten is geconcludeerd dat appellant per 24 januari 1995 geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid van journalist kabelkrant bij een andere werkgever.
2.2.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hij per einde wachttijd niet geschikt was voor de maatgevende arbeid van journalist. Appellant heeft verwezen naar een overzicht van zijn behandelingen vanaf 1994 en transcripties van gesprekken met zijn behandelaars uit 1999 en 2000.
2.3.
De Raad stelt vast dat het door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep thans ingenomen standpunt, dat appellant met de bij hem bestaande beperkingen per 24 januari 1995 geschikt is te achten voor de maatgevende arbeid van journalist kabelkrant, tegenstrijdig is met hetgeen diezelfde arbeidsdeskundige in zijn rapport van 29 maart 2017 heeft vermeld. In dat rapport staat:

Geschiktheid voor het werk van journalist
Ik ben het eens met de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de belasting in het werk als journalist bij de kabelkrant de belastbaarheid van dhr. Bleker fors overschrijdt. Dhr. Bleker is immers aangewezen op werk met zeer veel structuur, met een vast omschreven taak, zonder veel veranderingen, wisseling en afleiding, veelvuldige deadlines, hoge eisen aan samenwerking en conflictsituaties. Deze voorwaarden waren ook van toepassing op het moment dat dhr. Bleker begon als journalist bij de kabelkrant.’
Gelet op dit uitgebreid gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de Raad het thans andersluidende standpunt door diezelfde arbeidsdeskundige in zijn rapport van 21 februari 2021 onvoldoende onderbouwd. Die onderbouwing komt er in de kern op neer dat appellant alsnog geschikt wordt geacht voor zijn maatgevende arbeid omdat hij zijn werkzaamheden als journalist van 1 augustus 1991 tot aan zijn uitval op 1 februari 1994 met de bij hem aanwezige beperkingen – ondanks regelmatig verzuim – normaal heeft verricht. Dit gegeven was bij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten tijde van zijn rapport van 29 maart 2017 reeds bekend en vormde destijds geen aanleiding appellant geschikt te achten voor de functie van journalist kabelkrant. Ook de omstandigheden dat appellant bij de kabelkrant een grote vrijheid had om de eigen werktijden in te delen, de functie solitair werd verricht en nieuwsvergaring uit het rayon veelal telefonisch werd verkregen, was bij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bekend. Uit die omstandigheden volgt niet dat werd voldaan aan de in de FML van 30 november 2016 neergelegde voorwaarden van zeer veel structuur, een vast omschreven taak zonder veel veranderingen, wisseling, afleiding, geen veelvuldige deadlines en conflictsituaties. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding het Uwv niet te houden aan de inzichtelijk en overtuigend onderbouwde conclusie in het arbeidskundige rapport van 29 maart 2017 dat appellant op 24 januari 1995 niet geschikt was voor zijn maatgevende werkzaamheden van journalist kabelkrant.
2.4.
Het bestreden besluit kan gelet op het bovenstaande, als berustend op een ondeugdelijke motivering, wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand blijven. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar van appellant dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Voor zover per 24 januari 1995 een mate van arbeidsongeschiktheid van meer dan 15% aan de orde zal zijn, dient het Uwv zich te beraden over de vraag tot hoever in de tijd teruggekomen zal worden van het besluit van 3 maart 1995. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
2.5.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.496,00 voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 25 februari 2021;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober
2016 te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit
slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.496,00;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) L.R. Kokhuis