ECLI:NL:CRVB:2021:3309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
20/1202 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in hoger beroep

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellant, die eerder als beveiliger/allround medewerker in WSW-verband werkte, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv had hem echter geschikt geacht voor zijn laatstelijk verrichte arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 23 juli 2018. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe feiten waren die de arbeidsongeschiktheid konden ondersteunen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten van duizeligheid en psychische problemen hem belemmerden in zijn werk, maar de Raad oordeelde dat de subjectieve beleving van klachten niet voldoende was om arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellant geschikt was voor fysiek licht en stressarm werk, waardoor het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

20.1202 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 februari 2020, 18/2949 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 december 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ek. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger/allround medewerker in WSWverband voor 36 uur per week. Zijn dienstverband is op 30 november 2016 geëindigd en hij ontving daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Appellant heeft zich meerdere keren vanuit de WW ziekgemeld wegens aanvallen van duizeligheid en psychische klachten. Het Uwv heeft hem bij daaropvolgende beoordelingen op grond van de Ziektewet (ZW) steeds weer geschikt geacht voor zijn laatstelijk verrichte arbeid, laatstelijk per 28 november 2017.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit de WW opnieuw ziek gemeld per 5 maart 2018 wegens psychische en fysieke klachten. Op 17 mei 2018 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant, na raadpleging van de behandelend huisarts en een vervolgspreekuur op 19 juli 2018, per 23 juli 2018 geschikt geacht voor de laatstelijk verrichte arbeid in de functie van beveiliger/allround medewerker in WSW-verband. Bij besluit van 23 juli 2018 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de ZW met ingang van 23 juli 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 31 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 oktober 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die appellant in het kader van een eerdere heroverweging in bezwaar, per 28 november 2017, uitgebreid heeft gezien en gehoord, heeft op basis van dossieronderzoek en de hem ter beschikking staande informatie van de behandelaars van appellant (huisartsen, neuroloog en psycholoog) vastgesteld dat er ten opzichte van 28 november 2017 niet blijkt van nieuwe feiten of objectiveerbare aandoeningen. Er zijn geen ziektebevindingen die een arbeidsongeschiktheid kunnen ondersteunen. De huisarts en medische specialisten hebben de hoofdklachten/aanvallen van appellant medisch niet kunnen verklaren. Er is geen ernstige pathologie te onderkennen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten aanzien van de in beroep ingebrachte informatie van PsyQ van 6 november 2018 uiteengezet dat de bij de intake vastgestelde diagnose ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis geen aanleiding geeft tot het stellen van bepaalde beperkingen. De psychische klachten van appellant zijn in hun mate en ernst meegewogen en vertaald naar beperkingen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank toereikend gemotiveerd dat appellant geschikt is voor arbeid die fysiek licht en stressarm is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn aanvallen van duizeligheid/schokken in het hoofd medisch niet verklaarbaar zijn, maar hem wel beperken. Zijn depressieve klachten (posttraumatische stress-stoornis, een persisterende depressieve stoornis alsmede een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis), duizeligheid en hoofdpijn staan in de weg aan hervatting van zijn laatstelijk verrichte functie van beveiliger/allround medewerker. Appellant kan niet voldoen aan de eisen die in deze functie aan zijn belastbaarheid gevraagd worden. De omstandigheid dat er sprake is van een beschutte werkplek maakt dit niet anders.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. De Raad voegt daar het volgende aan toe. Bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gaat het niet om de subjectieve beleving van klachten, maar om de objectief vastgestelde medische beperkingen. Neuroloog D. Propper heeft middels MRI-onderzoek vastgesteld dat bij appellant sprake is van een pinealiscyste. Propper heeft echter ook verklaard dat deze cyste de klachten van appellant van duizeligheid/schokken in het hoofd niet kan verklaren. Voor de klachten van duizeligheid/schokken in het hoofd werd ook geen andere (neurologische) verklaring gevonden. De huisarts van appellant heeft bij een aanval tijdens een spreekuur op 16 april 2018 evenmin afwijkingen kunnen vaststellen. De beleving van appellant van zijn klachten is, mede gelet op het ontbreken van objectieve afwijkingen of een neurologisch substraat voor zijn klachten, in het toepasselijke wettelijke systeem onvoldoende om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Daarmee wil de Raad niet afdoen aan de wijze waarop appellant zijn klachten ervaart. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant per 23 juli 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de ZW omdat hij geschikt is voor de maatgevende arbeid van beveiliger/allround medewerker in WSW-verband. Het betreft fysiek licht, eenvoudig en stressarm werk waarvoor appellant ondanks zijn psychische en fysieke klachten voldoende belastbaar is.
5. De overweging in 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van E.X. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) E.X. Yi