ECLI:NL:CRVB:2021:3307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
19/3492 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenvergoeding in WAJONG-zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. W. Kort, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een WAJONG-uitkering. Op 13 april 2021 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Hierdoor heeft appellante op 19 april 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. Het Uwv heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek. De Centrale Raad van Beroep heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.

De Raad overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen. In dit geval is het Uwv veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van in totaal € 2.244,-, bestaande uit € 1.496,- voor de kosten in beroep en € 748,- voor de kosten in hoger beroep. Appellante kan zich voor de vergoeding van het betaalde griffierecht rechtstreeks tot het Uwv wenden. De uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 28 december 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 december 2021
19/3492 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 juli 2019, 18/4809 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W. kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 13 april 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Op 19 april 2021 heeft mr. Kort namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 april 2021 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op
€ 1.496,- in beroep en € 748,- in hoger beroep. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding
€ 2.244,-.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai
GdJ