ECLI:NL:CRVB:2021:3304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20/2840 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van vermogen en eigendom auto

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet door de Centrale Raad van Beroep. De aanvraag van appellant, gedateerd op 5 juli 2019, werd afgewezen omdat zijn vermogen, dat € 8.704,- bedroeg, hoger was dan de vermogensgrens van € 6.120,-. De auto die op naam van appellant stond, werd geacht een bestanddeel van zijn vermogen te zijn, tenzij hij het tegendeel kon aantonen. Appellant heeft echter niet kunnen bewijzen dat de auto niet van hem was, ondanks zijn bewering dat de auto toebehoorde aan een vriendin en dat de tenaamstelling slechts een vriendendienst was.

De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat het college de onderzoeksplicht had om zijn verklaring over de auto te verifiëren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het feit dat het kentekenbewijs op naam van appellant stond, voldoende was om aan te nemen dat de auto deel uitmaakte van zijn vermogen. Appellant heeft zijn stelling dat de auto niet van hem was niet met bewijsstukken onderbouwd, en de rechtbank oordeelde terecht dat de weigering van de vermeende eigenaresse om mee te werken aan het verstrekken van gegevens voor risico van appellant kwam.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

20.2840 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2020, 20/309 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 15 december 2021
Zitting heeft: E.J.M. Heijs
Griffier: B. Beerens
Ter zitting is voor appellant mr. E.B. Jobse, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet van appellant van 5 juli 2019. Aan het bestreden besluit van 11 december 2019 ligt, samengevat, het volgende ten grondslag. De aanvraag is afgewezen, omdat het vermogen van appellant (€ 8.704,-) hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens (€ 6.120,-). De waarde van de op naam van appellant staande auto wordt geacht een bestanddeel van zijn vermogen te zijn, tenzij appellant het tegendeel aannemelijk maakt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto niet van hem was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, het volgende aangevoerd. De auto was niet van hem, maar van een vriendin van hem. Hij heeft verklaard dat de tenaamstelling een vriendendienst was waarvoor hij geen geld heeft ontvangen. Dat de eigenaresse niet wilde meewerken en geen gegevens wilde verstrekken en dat de auto contant is betaald, dient niet voor zijn risico te komen. Hij heeft alles wat binnen zijn mogelijkheden lag gedaan om mee te werken. Op het college rustte de onderzoeksplicht om de verklaring van appellant over de auto te onderzoeken.
4.
Het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van de betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Dit is vaste rechtspraak.
5. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft zijn stelling dat de auto niet van hem was niet met stukken onderbouwd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de door appellant gestelde eigenaresse van de auto niet heeft willen meewerken aan het verstrekken van gegevens en dat de auto met contant geld zou zijn gekocht, voor risico van appellant komt. Dat appellant zijn verklaring niet met stukken kan onderbouwen en dat de gestelde eigenaresse niet wil meewerken, betekent niet dat het op de weg van het college lag om de verklaring van appellant over de eigendom van de auto nader te onderzoeken.
6. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. Omdat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) B. Beerens (getekend) E.J.M. Heijs