ECLI:NL:CRVB:2021:3293
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische grondslag van een WIA-uitkering in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die sinds 2014 arbeidsongeschikt is, heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij eerder in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd besproken en geconcludeerd dat de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig was. Appellant had een WIA-uitkering ontvangen, maar betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de medische beoordeling die aan het besluit ten grondslag lag.
De Raad oordeelde dat de informatie van de neuroloog niet aantoonde dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2019 onvoldoende rekening was gehouden met de rugklachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om meer medisch objectiveerbare beperkingen vast te stellen. De Raad bevestigde dat de FML correct was en dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de medische gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, niet voldoende waren om het eerdere oordeel te weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.