ECLI:NL:CRVB:2021:327

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
18/2240 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van medisch onderzoek en geschiktheid van functies in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als autopoetser werkzaam was, had zich ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had zijn aanvraag afgewezen op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen van de appellant juist waren. De appellant was het hier niet mee eens en stelde dat er een deskundige ingeschakeld moest worden vanwege de equality of arms en twijfels over zijn belastbaarheid. De Raad onderschreef echter het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

18.2240 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2018, 17/5415 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 februari 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 22 juli 2020, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Geffen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Eijmael. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een (nader) onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk als autopoetser werkzaam geweest voor 35 uur per week. Op
25 augustus 2014 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet geschikt is voor zijn laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 2 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 13 oktober 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de op 26 januari 2017 vastgestelde FML aangepast in verband met de psychische klachten van appellant door aanvullend beperkingen op te nemen in de rubrieken I en II. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de voor appellant geselecteerde functies ook op basis van de op 9 juni 2017 vastgestelde FML geschikt blijven. Bij besluit van 25 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 2 maart 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid en heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. Tevens heeft de rechtbank de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies geschikt geacht voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest. Voorts is appellant van mening dat er een deskundige moet worden ingeschakeld in verband met de equality of arms. Daarnaast heeft hij gesteld dat er ook op inhoudelijke gronden aanleiding is om een deskundige in te schakelen omdat er voldoende twijfel is ontstaan over de voor hem vastgestelde belastbaarheid. Appellant verwijst naar de door hem ingebrachte medische informatie. Wat betreft de geschiktheid van de functies heeft hij naar voren gebracht dat hij volgens de FML ongeveer 10 minuten kan lopen en hij daarbij gebruik maakt van een kruk. In alle geselecteerde functies moet meermaals per dag iets lopend verplaatst worden, waarbij de gewichten kunnen oplopen tot
5 kg, hetgeen door het gebruik van de kruk problemen oplevert. Met de reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant korte stukjes zonder kruk kan lopen en hij daarbij ook 5 kg kan tillen, wordt de in FML vastgestelde belasting op het item lopen op een ontoelaatbare wijze gerelativeerd. Ten slotte heeft appellant gesteld dat in de functie van soldering operator (SBC-code 111180) sprake is van een overschrijding op het item gebogen en/of getordeerd actief zijn.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juli 2018 en 12 oktober 2020, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek wordt onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant onderzocht en heeft bij zijn beoordeling, naast de bevindingen van de primaire arts, de beschikking gehad over informatie uit de behandelend sector, waaronder informatie van een dermatoloog en orthopedisch chirurg. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na de hoorzitting in bezwaar nog recente informatie ontvangen van de huisarts. Daarmee is een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om op grond van equality of arms een deskundige te benoemen. Appellant heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om medische informatie in te dienen en hij heeft van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt door in bezwaar en in hoger beroep (nadere) medische informatie in te brengen. Uit het arrest Koroŝec (arrest van 8 oktober 2015 van Europees Hof voor de rechten van de Mens; ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) volgt niet dat de rechter uit oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als die van appellant, waarin informatie uit de behandelend sector aanwezig is die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk in zijn beoordeling is betrokken, zodat deze door een rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Gelet hierop kan het gestelde financiële onvermogen van appellant om zelf een deskundige in te schakelen verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat de voor appellant vastgestelde beperkingen niet voor onjuist kunnen worden gehouden wordt eveneens onderschreven. Bij appellant is sprake van een status na een totale heupprothese rechts wegens heupkopnecrose bij Steven Johnsons syndroom, alsmede van spanningsklachten. Wat betreft de heupklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich kunnen verenigen met de beperkingen zoals die door de primaire arts in de FML van 26 januari 2017 zijn vastgesteld. In zijn rapport van 9 juni 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat voor deze klachten in de FML reeds forse beperkingen zijn vastgesteld waarbij appellant is aangewezen op overwegend zittend werk. Gelet op de vastgestelde beperkingen op de items zitten, staan en lopen, is daarbij voldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat appellant van houding moet kunnen wisselen. Voor wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 9 juni 2017 aanvullende beperkingen opgenomen in de rubrieken 1 en 2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet dat voor een urenbeperking geen aanleiding is, waarbij hij onder meer in overweging heeft genomen dat er bij appellant geen sprake is van een aandoening die sterke energetische belemmeringen oplevert en er evenmin sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis die daartoe noodzaakt.
4.4.
Met zijn rapporten van 9 februari 2018, 6 juli 2018 en 12 oktober 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellant in beroep en in hoger beroep naar voren gebrachte gronden en overgelegde medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de overgelegde medische informatie zich deels al in het dossier bevond en voor het overige inhoudelijk geen nieuwe inzichten bevat. Appellant stond ten tijde in geding niet onder behandeling voor zijn psychische klachten en de pijnklachten waren door het plaatsen van een heupprothese sterk verminderd in vergelijking met de situatie dat er nog een heupnecrose bestond. Naar aanleiding van de door appellant na de zitting bij de Raad nog overgelegde informatie van de medische dienst van de PI Grave heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat in deze informatie geen evidente afwijkingen worden beschreven in de psychische situatie van appellant.
4.5.
Met de overwegingen en conclusies in 4.3 en 4.4 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen van appellant in de FML van 9 juni 2017 juist zijn vastgesteld. Bij gebreke aan twijfel over de medische grondslag van het bestreden besluit is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellant verzocht.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180; functienaam soldering operator), administratie medewerker (SBC-code 315133) en secretarieel medewerker (SBC-code 315030) in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een ongeoorloofde relativering op het item lopen, nu appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in staat wordt geacht korte stukjes te lopen zonder krukken. De Raad merkt ten slotte op dat indien de functie van soldering operator niet geschikt zou zijn in verband met de belasting bij het gebogen en/of getordeerd actief zijn, met de aan appellant eveneens voorgehouden reservefunctie van machinebediende inpak (SBC-code 271093) onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% aan de orde zou zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.M.M. Chevalier