ECLI:NL:CRVB:2021:3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
20/2659 WARZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag compensatie zelfstandigen na bevalling

Op 23 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een betrokkene die compensatie had aangevraagd na de bevalling van haar dochter in 2005. De betrokkene had haar aanvraag op 30 april 2019 ingediend, maar het Uwv had deze afgewezen omdat de aanvraag te laat zou zijn ingediend. De betrokkene stelde dat zij de aanvraag op 27 september 2018 had verzonden, maar kon dit niet voldoende onderbouwen. De rechtbank Gelderland had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.

In hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de betrokkene voldoende bewijs had geleverd voor de tijdige verzending van de aanvraag. De Raad stelde vast dat het Uwv geen aanvraag had ontvangen in de periode na 27 september 2018 en dat de betrokkene niet in staat was geweest om objectief bewijs te leveren voor haar stelling dat zij de aanvraag op die datum had verzonden. De enkele mededeling aan haar belastingadviseur was niet voldoende om aan te tonen dat de aanvraag daadwerkelijk was verzonden.

De Centrale Raad van Beroep vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. De Raad concludeerde dat de aanvraag om compensatie niet tijdig was ingediend, waardoor de betrokkene geen recht had op de gevraagde compensatie. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van griffier A.L.K. Dagmar.

Uitspraak

20 2659 WARZO

Datum uitspraak: 23 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juni 2020, 19/5682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] , te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2021 door middel van videobellen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door H. ten Brinke . Namens betrokkene is mr. N.P. Prins verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Betrokkene was werkzaam als zelfstandige en is op [geboortedatum dochter] 2005 bevallen van een dochter. Betrokkene heeft in verband met deze bevalling compensatie aangevraagd op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008 (Tijdelijke Regeling). Deze aanvraag heeft het Uwv op 30 april 2019 ontvangen. Bij besluit van 6 mei 2019 heeft het Uwv de aanvraag van betrokkene afgewezen. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene de aanvraag te laat heeft ingediend. De compensatie moest uiterlijk 30 september 2018 zijn aangevraagd. Bij besluit van 29 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 6 mei 2019 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene heeft verklaard dat zij de aanvraag aangetekend heeft verzonden, maar dat zij het verzendbewijs is kwijtgeraakt. Later heeft zij nog wel contact opgenomen met de vestiging van de Bruna van waaruit zij de aanvraag aangetekend heeft verzonden alsook met PostNL, maar aan haar is te kennen gegeven dat de gegevens van een aangetekende verzending slechts een beperkte tijd worden bewaard en nu niet meer terug te halen zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene echter voldoende aannemelijk gemaakt dat zij het formulier op 27 september 2018 en dus tijdig heeft verzonden. Betrokkene heeft op 27 september 2018 het volledig ingevulde formulier voor de aanvraag om compensatie van haar belastingadviseur ontvangen met diens nadrukkelijke mededeling dat dit formulier uiterlijk 30 september 2018 door het Uwv ontvangen moet zijn. Betrokkene heeft nog dezelfde dag per e-mail aan haar belastingadviseur doorgegeven dat zij het formulier heeft opgestuurd naar het Uwv. De rechtbank heeft overwogen geen enkele reden te zien waarom betrokkene op 27 september 2018 aan haar belastingadviseur zou mailen dat zij de aanvraag heeft verzonden als zij dat niet ook daadwerkelijk had gedaan. Betrokkene had immers op dat moment nog de gelegenheid om het formulier alsnog tijdig te verzenden.
3.1.
In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte heeft vernietigd. Het Uwv heeft erop gewezen dat in de periode vlak na 27 september 2018 geen aanvraag om compensatie van betrokkene is ontvangen. De enkele mededeling aan haar belastingadviseur op 27 september 2018 is volgens het Uwv onvoldoende om aan te nemen dat het formulier toen ook daadwerkelijk ter post is bezorgd. Het Uwv heeft erop gewezen dat ander ondersteunend bewijs om dit aannemelijk te achten, ontbreekt.
3.2.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke Regeling is bepaald dat de aanvraag om compensatie voor 1 oktober 2018 moet worden ingediend.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ten onrechte gegrond verklaard. Vooropgesteld wordt dat het Uwv heeft laten weten in de periode na 27 september 2018 geen aanvraag van betrokkene om de compensatie te hebben ontvangen. De enige aanvraag die is ontvangen is de aanvraag die is binnengekomen op 30 april 2019, aldus het Uwv. Het is daarmee aan betrokkene om aannemelijk te maken dat zij de aanvraag op de door haar genoemde datum 27 september 2018 ter post heeft bezorgd dan wel heeft afgegeven, bijvoorbeeld aan de hand van verklaringen van getuigen. Betrokkene is in de bedoelde bewijsvoering niet geslaagd. Bewijs van de gestelde aangetekende verzending ontbreekt geheel. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de terpostbezorging met de enkele mededeling per e-mail van 27 september 2018 van betrokkene zelf aan haar belastingadviseur niet aannemelijk gemaakt. Het Uwv heeft terecht aangevoerd dat in dit verband meer objectief bewijs nodig is en dat dit bewijs ontbreekt. Betrokkene heeft de verzending van de aanvraag op 27 september 2018 dus niet aannemelijk kunnen maken.
4.3.
Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat betrokkene de aanvraag om compensatie niet eerder dan met het op 30 april 2019 ontvangen formulier heeft ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Tijdelijke Regeling, is dat te laat.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L.K. Dagmar