ECLI:NL:CRVB:2021:3259

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
20/1156 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de WMO 2015 wegens niet-verhuizing naar geschikte woning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) voor een aanbouw aan zijn nieuw betrokken woning. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant was verhuisd naar een woning die niet adequaat was, gezien zijn beperkingen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de appellant op 1 november 2018 was verhuisd naar een woning met een trap, terwijl hij eerder had aangegeven ergonomische beperkingen te hebben bij het traplopen. De omstandigheden dat de appellant in de woonkamer slaapt en niet zelfstandig kan douchen, werden niet als voldoende beschouwd om de afwijzing van de woonvoorziening te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet was verhuisd naar een op dat moment beschikbare geschikte woning.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die nopen tot het verstrekken van een woonvoorziening. De periode die beoordeeld moest worden liep van 15 januari 2019 tot en met 14 juni 2019, en het college had terecht artikel 3.2.5 van de Verordening aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.1156 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 maart 2020, 19/3343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 22 december 2021
Zitting heeft: J.P.A. Boersma als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: D. Al-Zubaidi
Ter zitting van 15 december 2021 zijn verschenen: mr. M.I. Bal, namens appellant, alsmede [naam] en M. Koning, namens het college.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het college heeft bij besluit van 4 februari 2019, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 14 juni 2019 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een woonvoorziening in de vorm van een aanbouw aan een nieuw betrokken woning afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant is verhuisd naar een niet-adequate woning.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant op 1 november 2018 is verhuisd naar een woning met een trap, terwijl hij zich op 26 april 2018 juist bij het college heeft gemeld wegens ergonomische beperkingen bij het traplopen in zijn vorige woning. De omstandigheid dat appellant in een bed in de woonkamer slaapt en dat hij zich niet zelfstandig kan douchen, omdat hij op eigen kracht geen gebruik kan maken van de trap naar de bovenverdieping waar zich de slaapkamers en de natte cel bevinden, maakt dat hij de woning niet overeenkomstig de essentiële elementaire woonfuncties kan bewonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de woning voor appellant, gezien zijn beperkingen, dan ook ongeschikt is. Door de woning te betrekken heeft appellant niet ingespeeld op zijn aanwezige beperkingen.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank.
4. De rechtbank is op basis van de weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het college de woonvoorziening op goede gronden heeft afgewezen. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank voor het oordeel dat appellant, gelet op zijn beperkingen, niet is verhuisd naar een op dat moment beschikbare geschikte woning en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank is gekomen tot het zijne. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
5. De hier te beoordelen periode loopt van 15 januari 2019 tot en met 14 juni 2019. Het college heeft dan ook met juistheid artikel 3.2.5, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De beroepsgrond van appellant dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat het college hem in 2018 op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Arnhem een verhuiskostenvergoeding had verstrekt slaagt niet nu ook aan deze verstrekking de voorwaarde was verbonden van een verhuizing naar een geschikte woning. Ook anderszins is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot het verstrekken van een woonvoorziening.
6. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspaak wordt bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) D. Al-Zubaidi (getekend) J.P.A. Boersma