ECLI:NL:CRVB:2021:3259
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag woonvoorziening op grond van de WMO 2015 wegens niet-verhuizing naar geschikte woning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) voor een aanbouw aan zijn nieuw betrokken woning. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant was verhuisd naar een woning die niet adequaat was, gezien zijn beperkingen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de appellant op 1 november 2018 was verhuisd naar een woning met een trap, terwijl hij eerder had aangegeven ergonomische beperkingen te hebben bij het traplopen. De omstandigheden dat de appellant in de woonkamer slaapt en niet zelfstandig kan douchen, werden niet als voldoende beschouwd om de afwijzing van de woonvoorziening te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de appellant niet was verhuisd naar een op dat moment beschikbare geschikte woning.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die nopen tot het verstrekken van een woonvoorziening. De periode die beoordeeld moest worden liep van 15 januari 2019 tot en met 14 juni 2019, en het college had terecht artikel 3.2.5 van de Verordening aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.