ECLI:NL:CRVB:2021:3256
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen studiefinanciering en terugvordering van te veel ontvangen bedragen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 7 november 2019. Dit besluit hield in dat de appellant maandelijks een bedrag van € 71,66 moest aflossen op een schuld van in totaal € 7.099,90. De minister had eerder aan de appellant meegedeeld dat hij te veel studiefinanciering had ontvangen, wat resulteerde in een kortlopende schuld. De rechtbank had het bezwaar van de appellant tegen het besluit van de minister niet-ontvankelijk verklaard, omdat de appellant al eerder op de hoogte was gesteld van de hoogte van zijn schuld.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat hij geen schuld had, omdat de als lening toegekende bedragen zouden zijn omgezet in een gift na het behalen van zijn diploma. De Raad oordeelde echter dat het oordeel van de rechtbank juist was. De minister had met het besluit van 7 november 2019 geen rechtsgevolg beoogd en de appellant was al jaren eerder geïnformeerd over de samenstelling en hoogte van zijn schuld. De Raad concludeerde dat het bezwaar van de appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat er geen beroep openstond tegen het besluit van 7 november 2019.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep geen aanleiding gaven voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad wees erop dat de appellant toegang had tot de besluiten via Mijn DUO en dat hij zich onvoldoende had gerealiseerd wat de stand van zaken met betrekking tot zijn studieschuld was. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met D. Al-Zubaidi als griffier.