ECLI:NL:CRVB:2021:325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de verlening van een modulair pakket thuis op grond van de Wet langdurige zorg
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 februari 2020, waarin het beroep tegen het besluit van het zorgkantoor ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1991, heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en heeft bij het zorgkantoor een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor het jaar 2018, aangevuld met meerzorg of een persoonlijke assistentie budget. Het zorgkantoor had eerder, op 12 december 2017, een modulair pakket thuis verleend, maar verklaarde op 16 mei 2018 het bezwaar tegen dit besluit ongegrond, omdat appellante geen pgb had aangevraagd en de zorgindicatie slechts gedeeltelijk werd benut.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 juni 2018 (17/1173 en 18/78) de situatie van appellante beoordeeld en vastgesteld dat zij in 2018 geen aanvraag voor een pgb heeft ingediend. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.