Uitspraak
21.294 ZW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
Op 7 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar beroep tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering ongegrond was verklaard. Appellante, die als inpakster werkte, had zich op 2 januari 2018 ziek gemeld met hand- en schouderklachten. Het Uwv had haar ZW-uitkering op 19 december 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren.
In hoger beroep handhaafde appellante haar stelling dat er te geringe beperkingen waren aangenomen. Ze voerde aan dat haar klachten aan handen, polsen, ellebogen en armen onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gronden had aangevoerd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beëindiging ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante medische informatie aan te leveren in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing en wees het verzoek om schadevergoeding af.