ECLI:NL:CRVB:2021:3231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
21/294 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met medische klachten

Op 7 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar beroep tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering ongegrond was verklaard. Appellante, die als inpakster werkte, had zich op 2 januari 2018 ziek gemeld met hand- en schouderklachten. Het Uwv had haar ZW-uitkering op 19 december 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd en dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren.

In hoger beroep handhaafde appellante haar stelling dat er te geringe beperkingen waren aangenomen. Ze voerde aan dat haar klachten aan handen, polsen, ellebogen en armen onvoldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gronden had aangevoerd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beëindiging ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, en de proceskosten werden niet toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante medische informatie aan te leveren in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

21.294 ZW

Datum uitspraak: 7 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 december 2020, 19/6023 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Türk, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Appellante is bijgestaan door mr. Türk. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als inpakster via een uitzendbureau voor 29,43 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellante zich op 2 januari 2018 ziek gemeld met hand- en schouderklachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 12 februari 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 2 februari 2019 beëindigd omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 oktober 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 13 september 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 28 oktober 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten, waaronder haar lichamelijke klachten. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het opstellen van de FML van 29 november 2018 met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Appellante heeft in de beroepsfase geen nieuwe informatie overgelegd waaruit volgt dat door de verzekeringsartsen te weinig beperkingen zijn aangenomen. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de rapporten van de verzekeringsartsen. De informatie van de huisarts is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokken bij zijn beoordeling. Het subjectieve oordeel van appellante dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat is arbeid te verrichten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft, uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen, geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling gehandhaafd dat te geringe beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft klachten aan haar handen, vingers, polsen, ellebogen, en armen, zowel links als rechts. Er is sprake van pijn, stijfheid, krachtverlies, knobbeltjes, doof gevoel en dik worden. Dit betekent dat in de FML bij het vingergebruik meer beperkingen aangenomen dienen te worden voor wat betreft de knijp-/grijpkracht, fijn motorische hand/vingerbewegingen, repetitieve hand-/vingerbewegingen en werken met toetsenbord en muis. Ook de beperkingen die in de FML zijn opgenomen voor de klachten aan haar schouder zijn naar de mening van appellante onvoldoende. Verder zijn er onterecht geen beperkingen vastgesteld voor de items reiken en frequent reiken tijdens het werk en in verband met haar geringe lichaamslengte. Appellante meent dat op basis van de diagnose Meralgia paresthetica ernstigere beperkingen aangenomen dienen te worden voor het lopen (licht beperkt), lopen tijdens werk (beperkt), staan (licht beperkt), staan tijdens werk (beperkt), geknield of gehurkt actief zijn (beperkt), klimmen (licht beperkt). De reeds aangenomen beperking voor schroefbewegingen maken met hand en arm, is te weinig specifiek en niet concreet ingevuld. Omdat appellante een chronische hoge bloeddruk heeft waarvoor zij bloeddruktabletten slikt, zouden stresserende werkzaamheden vermeden moeten worden. Appellante heeft in hoger beroep medische informatie overgelegd van de handtherapeut K.B. Seraus van 12 april 2021, waarin is vermeld dat appellante van 4 juni 2020 tot 11 maart 2021 is behandeld voor hand-, pols- en schouderklachten. Appellante heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere medische gronden naar voren gebracht dan in de beroepsprocedure. De overwegingen van de rechtbank over de door appellante gestelde klachten, waaronder haar lichamelijke klachten, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In verband met de pijnklachten van appellante aan de onderste en bovenste extremiteiten heeft de verzekeringsarts in de FML van 29 november 2018 beperkingen opgenomen op de items trillingsbelasting, dominantie (rechts), localisatie beperking (tweezijdig), schroefbewegingen met hand en arm, buigen, frequent buigen tijden het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, zitten, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk, en geknield of gehurkt actief zijn. Het standpunt van appellante dat haar klachten niet correct en onvoldoende in de FML zijn weergegeven, vindt geen bevestiging in de voorhanden medische informatie die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze bij de beoordeling is betrokken. Bij onderzoek door de verzekeringsarts zijn geen afwijkingen aan de vingers vastgesteld. Appellante heeft in beroep en hoger beroep geen medische informatie overgelegd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de belastbaarheid op 2 februari 2019, zoals door het Uwv is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 augustus 2021 gesteld dat op grond van informatie van 12 april 2021 van handtherapeut Seraus er geen ernstiger aandoeningen zijn met meer beperkingen op 2 februari 2019 dan aangenomen door het Uwv. Gelet op het voorgaande wordt geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. In het rapport van 24 maart 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd waarom de lichaamslengte van appellante geen belemmering vormt om de functies uit te oefenen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond voor de door appellant gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Winters