ECLI:NL:CRVB:2021:3230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/1341 AWBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoeker tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening en het hoger beroep dat niet-ontvankelijk is verklaard. De verzoeker had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar heeft de benodigde gegevens niet verstrekt, waardoor het verzoek is afgewezen.

De verzoeker is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om griffierechten te betalen voor zowel het hoger beroep als het verzoek om voorlopige voorziening. Ondanks meerdere aanmaningen, waaronder aangetekende brieven, heeft de verzoeker nagelaten om het griffierecht van € 134,- tijdig te betalen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het griffierecht voor beide zaken niet binnen de gestelde termijn is voldaan.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en is gebaseerd op de relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die de heffing van griffierechten regelt. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de naleving van de wettelijke verplichtingen.

Uitspraak

21.1341 AWBZ-PV, 21/2404 AWBZ-VV-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2021, 20/1036 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 5 juni 2021 en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

Datum uitspraak: 8 december 2021
Zitting heeft: J. Brand
Griffier: D. Al-Zubaidi
Voor CIZ heeft mr. S. Kersjes-van Bussel aan de zitting deelgenomen door middel van beeldbellen. Verzoeker was niet aanwezig ter zitting.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van een beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep. In artikel 8:82, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen een griffierecht wordt geheven.
1.2.
Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht voor de behandeling van zijn zaken, maar de naar aanleiding daarvan door de griffier gevraagde gegevens zijn door verzoeker niet verstrekt, waarna het verzoek is afgewezen.
2. Bij brieven van achtereenvolgens 30 juni 2021 en 22 september 2021 is verzoeker erop gewezen dat voor de behandeling van het hoger beroep en van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (alsnog) griffierechten ten bedrage van € 134,- zijn verschuldigd, waarbij is meegedeeld dat deze bedragen uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brieven op de in die brieven genoemde bankrekening moeten zijn bijgeschreven.
3. Bij aangetekende brieven van 22 september 2021 en 7 oktober 2021 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van de griffierechten. Daarbij is meegedeeld dat de verschuldigde bedragen respectievelijk binnen vier weken en binnen een week na de datum van die brieven dient te zijn bijgeschreven op de in die brieven genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als de griffierechten niet tijdig worden betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het hoger beroep en het verzoek niet inhoudelijk zullen worden behandeld.
4. De voorzieningenrechter van de Raad heeft het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en het hoger beroep aan de orde gesteld ter zitting van 1 december 2021. Daarbij is vastgesteld dat het griffierecht voor beide zaken niet binnen de termijn is betaald en dat uit de gegevens in het dossier niet blijkt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) D. Al-Zubaidi (getekend) J. Brand