ECLI:NL:CRVB:2021:3222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
19/4389 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening scootmobiel op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel, welke door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen die stelden dat er geen (tijdelijke) oplossing nodig was en dat de appellant zich op andere manieren kon verplaatsen, zoals met de fiets, brommer of auto. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat de afwijzing onterecht was, omdat hij afhankelijk was van een scootmobiel vanwege zijn vervoersproblemen. Het college had volgens de appellant niet onderbouwd dat het verstrekken van een scootmobiel hem zou demotiveren om behandeling te ondergaan. De Raad oordeelde dat de appellant zijn stellingen niet met voldoende medische stukken had onderbouwd en dat de huisarts, die een ondersteunende verklaring had afgegeven, ook had benadrukt dat het belangrijk was dat de appellant in beweging bleef.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden, in aanwezigheid van griffier D. Al-Zubaidi.

Uitspraak

19 4389 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 september 2019, 19/1570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 15 december 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Beveren.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 14 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft herhaald dat het college zijn aanvraag voor verstrekking van een scootmobiel ten onrechte heeft afgewezen, omdat hij vanwege zijn vervoersprobleem was aangewezen op een scootmobiel. Het college heeft niet onderbouwd dat het verstrekken van een scootmobiel appellant nog minder zou motiveren om behandeling aan te gaan en anti-revaliderend is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Aan het bestreden besluit heeft het college de medische adviezen van Treve van 10 augustus 2018 en 4 maart 2019 ten grondslag gelegd. Het college heeft geconcludeerd dat uit deze adviezen niet blijkt dat er een (tijdelijke) oplossing nodig is. Appellant kan zich verplaatsen met fiets, brommer en auto. Appellant wil de scootmobiel ter vervanging van het lopen. Appellant kan ongeveer 100 meter overbruggen zonder loophulpmiddelen. Hij kan zelf voorzien in zijn lokale vervoersbehoefte. In de stukken is volgens het college geen steun te vinden voor de stelling van appellant dat hij niet naar de bushalte kan lopen, gelegen op een afstand van 30 meter van zijn huis, noch voor de stelling dat hij niet 15 minuten op de bus kan wachten. Deze stellingen zijn ook niet met medische stukken onderbouwd. Ook heeft appellant zijn stelling dat zelf lopen en staan tot onherstelbare gezondheidsschade zal leiden, niet onderbouwd.
4.2.
Appellant heeft deze conclusies niet met (medische) stukken bestreden. Alleen daarom al bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college de aanvraag om een scootmobiel ten onrechte heeft afgewezen. De ter zitting aangehaalde verklaring van de huisarts maakt dit niet anders. Uit deze verklaring volgt dat de huisarts op verzoek van appellant een brief heeft geschreven ter ondersteuning van zijn aanvraag om een scootmobiel gezien het belang van sociale contacten. De huisarts heeft hierbij echter ook opgemerkt dat hij het van belang acht dat appellant in beweging blijft.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi