Uitspraak
20.428 PW, 20/429 PW, 20/2052 PW
OVERWEGINGEN
27 december 2018 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 maart 2019 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellante in te trekken met ingang van 5 mei 2015 tot en met 30 september 2017 en de in die periode ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 35.845,99 van haar terug te vorderen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het voeren van een gezamenlijke huishouding op het adres van appellant, als gevolg waarvan zij geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1 oktober 2016. De besluitvorming is in belangrijke mate gebaseerd op de verklaringen die medekamerbewoners van het adres van appellant hebben afgelegd. De intrekking tot
1 oktober 2016 berust echter vrijwel uitsluitend op de verklaring van één medebewoner, maar dat is ontoereikend om daar de – belastende – besluiten tot intrekking en (mede)terugvordering van bijstand over deze periode op te baseren.
1 punt voor het verschijnen ter zitting).
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 januari 2020 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 11 maart 2019 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 11 maart 2019 voor zover het de intrekking van bijstand van appellante over de periode van 5 mei 2015 tot 1 oktober 2016 betreft en de terugvordering van appellante en de mede-terugvordering van appellant als geheel;
- herroept het besluit van 27 december 2018 (besluit 1) voor zover het de intrekking van bijstand over de periode van 5 mei 2015 tot 1 oktober 2016 betreft en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellante te nemen voor zover dat ziet op de terugvordering en een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant tegen de mede-terugvordering en bepaalt dat beroep tegen deze besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.870,-;
- bepaalt dat het college aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.