ECLI:NL:CRVB:2021:3208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
19/5353 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als uitzendkracht werkzaam was, had zich op 25 januari 2017 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 13 november 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben voldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van appellante, die chronische pijnklachten en psychische problemen had. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de conclusies van de verzekeringsarts logisch voortvloeiden uit de bevindingen en dat appellante niet met medische stukken had onderbouwd dat haar beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier R. van der Heide, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2021.

Uitspraak

19 5353 ZW

Datum uitspraak: 20 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019, 19/1007 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 2 december 2021. Namens appellante is mr. Van Heijningen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als uitzendkracht. Op 25 januari 2017 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 15 februari 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 oktober 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 81,69% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 12 oktober 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 13 november 2018 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 januari 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 februari 2019 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om aanvullende beperkingen op te nemen, die zijn vastgelegd in een FML van 4 februari 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de eerder geselecteerde functies geschrapt, waardoor een reservefunctie in beeld is gekomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat appellante nog 79,82% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de bevindingen. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is beschreven dat appellante chronische pijnklachten heeft, die leiden tot een verminderde fysieke en psychische belastbaarheid. Met deze problematiek is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen in de FML. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de paniek- en stemmingsklachten van appellante niet leiden tot meer of verdergaande beperkingen dan aangenomen door de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om aanvullende beperkingen in de FML op te nemen om bovenmatige stress bij appellante te voorkomen. Appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat haar beperkingen
erger zijn dan vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht mogen uitgaan van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waaruit blijkt dat de geduide functies passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Appellante is van mening dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is en dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft niet succesvol gerevalideerd bij Reade en zij is, gezien haar geestelijke problematiek, doorverwezen naar een psycholoog. Appellante heeft ernstige angststoornissen en is niet in staat om een van de geduide functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden zie zij in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak, zoals verkort weergegeven onder 2 van deze uitspraak, afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de klachten en beperkingen van appellante worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen, zoals deze zijn vastgelegd in de FML van 4 februari 2019, zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R. van der Heide