ECLI:NL:CRVB:2021:3208
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als uitzendkracht werkzaam was, had zich op 25 januari 2017 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze per 13 november 2018, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben voldoende rekening gehouden met de medische beperkingen van appellante, die chronische pijnklachten en psychische problemen had. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de conclusies van de verzekeringsarts logisch voortvloeiden uit de bevindingen en dat appellante niet met medische stukken had onderbouwd dat haar beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van griffier R. van der Heide, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2021.