ECLI:NL:CRVB:2021:3207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
Op 9 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn Ziektewet-uitkering per 16 december 2019 te beëindigen, ongegrond werd verklaard. Het Uwv had deze beslissing genomen omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te kunnen verdienen.
Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond, zijn zowel appellant als zijn gemachtigde niet verschenen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door J.H. van Riet. Appellant handhaafde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn knieklachten onvoldoende zorgvuldig zijn onderzocht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank deze afdoende had gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend had gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant was aangepast en dat appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Er zijn geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken.
De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.