ECLI:NL:CRVB:2021:3207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21/1890 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

Op 9 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn Ziektewet-uitkering per 16 december 2019 te beëindigen, ongegrond werd verklaard. Het Uwv had deze beslissing genomen omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te kunnen verdienen.

Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond, zijn zowel appellant als zijn gemachtigde niet verschenen. Het Uwv werd vertegenwoordigd door J.H. van Riet. Appellant handhaafde in hoger beroep zijn standpunt dat zijn knieklachten onvoldoende zorgvuldig zijn onderzocht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Centrale Raad van Beroep heeft echter de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van zijn eerdere argumenten en dat de rechtbank deze afdoende had gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend had gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant was aangepast en dat appellant in staat moest worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Er zijn geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken.

De uitspraak werd in het openbaar gedaan en de Raad besloot dat het hoger beroep niet slaagde, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.1890 WIA-PV

Datum uitspraak: 9 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021, 20/3436 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: mr. T. Dompeling
Griffier: A.M.M. Chevalier
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 9 december 2021. Appellant en zijn gemachtigde mr. S. Igdeli zijn ter zitting niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H. van Riet.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft bij besluit van 15 november 2019 de uitkering van appellant op grond van de Ziektewet per 16 december 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant – kortgezegd – zijn in beroep ingenomen standpunt gehandhaafd dat zijn beperkingen aan de knie onvoldoende zorgvuldig zijn onderzocht en dat deze beperkingen zijn onderschat.
3.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet op een spreekuur heeft gezien geen aanleiding is het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van appellant is aangepast ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen en daarbij betrokken dat appellant in het verleden ook in staat is geweest regulier productiewerk te verrichten. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven.
3.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.M.M. Chevalier (getekend) T. Dompeling
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep