ECLI:NL:CRVB:2021:3199
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 2012 ziek was door psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, die haar belastbaarheid vaststelde, concludeerde het Uwv dat appellante met ingang van 31 oktober 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en beëindigde haar uitkering.
Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de ernst van haar psychische klachten, waaronder terugkerende depressieve episodes en angststoornissen. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de medische beoordeling zorgvuldig had uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en dat de beëindiging van de WGA-uitkering terecht was.