ECLI:NL:CRVB:2021:3167

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
21/1038 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Appellanten, die in deze procedure als partijen zijn aangeduid, hebben op 30 maart 2021 een brief ontvangen waarin hen werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 134,-. In deze brief werd hen medegedeeld dat het bedrag uiterlijk 28 dagen na verzending op de aangegeven bankrekening moest zijn bijgeschreven. Ondanks herhaalde aanmaningen en een verzoek om vrijstelling van het griffierecht, hebben appellanten het griffierecht niet tijdig voldaan. De Raad heeft het verzoek om het hoger beroep zonder betaling van griffierecht te behandelen afgewezen, omdat appellanten niet in aanmerking kwamen voor vrijstelling op basis van hun inkomen. De Raad heeft geconcludeerd dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden geoordeeld dat appellanten niet in verzuim zijn geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 14 december 2021
21/1038 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
24 februari 2021, 20/1066 en 20/1199 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 30 maart 2021 zijn appellanten erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 24 april 2021 hebben appellanten verzocht het hoger beroep te behandelen zonder dat zij griffierecht verschuldigd zijn.
Bij aangetekende brief van 30 april 2021 zijn appellanten nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellanten er rekening mee moeten houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 7 mei 2021 heeft de Raad het verzoek van appellanten om het hoger beroep te behandelen zonder dat zij griffierecht verschuldigd zijn, afgewezen op de grond dat appellanten, gelet op hun gezamenlijke inkomen, niet voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking komen. Appellanten dienen dan ook het griffierecht binnen de gestelde termijn te voldoen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.