ECLI:NL:CRVB:2021:316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten met betrekking tot de verzekeringsstatus op zeventienjarige leeftijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante had eerder een laattijdige aanvraag ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen omdat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonde. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing zijn. De Raad stelde vast dat appellante op haar zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was, wat een voorwaarde is voor de verzekering op die leeftijd volgens artikel 6 AAW. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat appellante niet als verzekerd kan worden aangemerkt op basis van de AAW, ondanks dat zij na haar achttiende verjaardag in Nederland is komen wonen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.