ECLI:NL:CRVB:2021:316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
19/4848 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten met betrekking tot de verzekeringsstatus op zeventienjarige leeftijd

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellante voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante had eerder een laattijdige aanvraag ingediend, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen omdat zij op haar achttiende verjaardag niet in Nederland woonde. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) van toepassing zijn. De Raad stelde vast dat appellante op haar zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was, wat een voorwaarde is voor de verzekering op die leeftijd volgens artikel 6 AAW. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat appellante niet als verzekerd kan worden aangemerkt op basis van de AAW, ondanks dat zij na haar achttiende verjaardag in Nederland is komen wonen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier B.V.K. de Louw, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19 4848 WAJONG

Datum uitspraak: 12 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 oktober 2019, 18/3208 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1971, heeft met een op 25 januari 2018 door het Uwv ontvangen formulier een laattijdige aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. Het Uwv heeft deze aanvraag bij besluit van 30 januari 2018 afgewezen, omdat appellante op haar achttiende verjaardag niet in Nederland, een land van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland woonde.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 23 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 januari 2018 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante op haar achttiende verjaardag in Iran woonde en geen ingezetene van Nederland was. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar artikelen 1:2, 1a:1, 1a:3 en 1a:6 van de Wajong en artikelen 7:2 en 7:11 van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat nu appellante geboren is voor 1 januari 1980 en zij haar aanvraag heeft ingediend na 1 januari 2010, de beoordeling van haar aanspraken dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Het bestreden besluit berust daarom op een onjuiste wettelijke grondslag, maar omdat de in het geding zijnde bepalingen van de AAW in feite niet afwijken van de bepalingen op grond waarvan het Uwv het bestreden besluit heeft genomen, heeft de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet is betwist dat appellante op de dag dat zij zeventien jaar oud werd niet in Nederland woonde. Het feit dat zij na haar achttiende verjaardag in Nederland is gevestigd brengt niet mee dat zij op haar zeventiende verjaardag als ingezetene in de zin van de AAW dient te worden beschouwd. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft de rechtbank reden gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en tot vergoeding van griffierecht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij op grond van de artikelen 1a:1 en 1:2 van de Wajong in aanmerking komt voor een uitkering omdat zij na haar achttiende in Nederland is komen wonen en dat gelet op artikelen 1a:6 en 1a:3 van de Wajong er op dat moment geen sprake meer is van een uitsluitingsgrond.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat bij de onderhavige beoordeling de bepalingen van de AAW op appellante van toepassing zijn. Vast staat dat appellante op haar zeventiende verjaardag geen ingezetene was. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat appellante noch op basis van de wettelijke bepalingen van de AAW, noch op basis van het destijds van toepassing zijnde Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 19 oktober 1976 (Stb. 557) als verzekerd voor de AAW kan worden aangemerkt. Dat appellant na haar achttiende verjaardag alsnog ingezetene, en daarmee verzekerde voor de AAW, is geworden maakt dit niet anders. Op grond van artikel 6 AAW geldt als voorwaarde dat een betrokkene verzekerd is op de dag dat hij zeventien jaar wordt.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) B.V.K. de Louw
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde (volksverzekeringen).