ECLI:NL:CRVB:2021:3154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
20/2650 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen buiten behandeling stelling van aanvraag om AIO-aanvulling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om de aanvraag van appellant voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) buiten behandeling te stellen. Appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de Algemene ouderdomswet, had in 2019 een aanvraag ingediend, maar de Svb verzocht hem om aanvullende gegevens, waaronder een huwelijksakte en informatie over onroerend goed in Marokko. Appellant heeft echter niet tijdig de gevraagde documenten aangeleverd, wat leidde tot de beslissing van de Svb om de aanvraag niet verder te behandelen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter vastgesteld dat appellant in een latere aanvraag wel een huwelijksakte heeft overgelegd, die al bestond ten tijde van de verzoeken van de Svb. De Raad concludeert dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn te verkrijgen. Daarom bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en wordt het hoger beroep afgewezen. De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, met J. Oosterveen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2021.

Uitspraak

20 2650 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juni 2020, 19/4533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 13 december 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2021. Namens appellant is mr. Cools verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet. Tijdens een gesprek met medewerkers van de Svb op 22 mei 2017 heeft appellant onder meer verklaard dat hij ongeveer een jaar daarvoor was getrouwd in Marokko. Ook heeft hij toen verklaard dat hij samen met zijn broer een woning in eigendom heeft in Marokko, ongeveer 9 kilometer van het dorp [naam dorp] .
1.2.
Op 9 april 2019 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet. Op het aanvraagformulier heeft appellant onder het kopje ‘Gegevens partner’ vermeld: ‘nvt’ en de vraag of hij eigenaar is van een woning, een stuk grond of ander onroerend goed in het buitenland met ‘nee’ beantwoord.
1.3.
Onder verwijzing naar de verklaringen van appellant over zijn huwelijk en zijn woning tijdens het gesprek op 22 mei 2017, heeft de Svb appellant bij brief van 30 april 2019 verzocht om vóór 3 juni 2019 onder meer een kopie van de huwelijksakte en gegevens over de woning en de waarde daarvan te verstrekken (gevraagde gegevens). In reactie hierop heeft appellant op 3 mei 2019 laten weten dat er geen huwelijksakte is en dat hij geen woning heeft en het gevraagde over de woning in Marokko niet kan leveren. Hierop heeft de Svb appellant bij brief van 15 mei 2019 nogmaals verzocht de gevraagde gegevens vóór 3 juni 2019 te verstrekken. De Svb heeft er hierbij op gewezen dat wanneer appellant niet reageert, de aanvraag niet verder wordt behandeld. In reactie hierop heeft appellant op 20 mei 2019 laten weten dat de vragen al zijn beantwoord en dat er niet meer bewijsstukken zijn.
1.4.
Bij besluit van 5 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2019 (bestreden besluit), heeft de Svb de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens, die nodig zijn voor de behandeling van de aanvraag, niet heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of bescheiden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Verder staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet vóór het einde van de hersteltermijn heeft verstrekt. Uitsluitend ligt ter beoordeling voor of appellant binnen de hem gegeven hersteltermijn redelijkerwijs de beschikking over de gevraagde gegevens heeft kunnen krijgen.
4.3.
Zoals ter zitting is besproken, komt wat appellant heeft aangevoerd erop neer dat hij niet de beschikking kon krijgen over de gevraagde gegevens, omdat die er niet waren en omdat appellant financieel gezien niet de mogelijkheid had om een taxatie in Marokko te laten uitvoeren.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt al niet omdat is gebleken dat appellant in het kader van een nieuwe aanvraag om een AIO-aanvulling in januari 2020 wel een huwelijksakte heeft overgelegd. Ter zitting is naar voren gekomen dat het gaat om een in mei 2018 opgemaakte akte, waarop staat: ‘Déclaration de marriage’. Die akte bestond dus al toen het college appellant op 30 april 2019 verzocht om een huwelijksakte over te leggen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet redelijkerwijs over die akte kon beschikken binnen de hem gegeven hersteltermijn. Hiermee, en met wat in 4.3 is overwogen, is al gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb is voldaan. Wat appellant heeft aangevoerd over de gegevens over de woning hoeft daarom niet te worden besproken.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2021.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J. Oosterveen