ECLI:NL:CRVB:2021:3140
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die als chauffeur werkte, had zich op 28 augustus 2017 ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 28 september 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De arts had dossieronderzoek gedaan en appellant gezien op het spreekuur. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen van appellant.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij lijdt aan verschillende medische aandoeningen, waaronder het syndroom van Klippel-Trenaunay en schildklierproblematiek. Hij betoogde dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv en de werkgeefster verzochten om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om tot een verantwoorde beoordeling te komen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de rechtbank. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.