ECLI:NL:CRVB:2021:313
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na beëindiging van de WGA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant had zich op 1 februari 2009 ziek gemeld en ontving vanaf 30 januari 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering, die later werd omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 4 juli 2018, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de motivering van het Uwv voldoende had onderbouwd en dat de door appellant overgelegde informatie van de huisarts geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die de eerdere beoordeling konden veranderen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsarts en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn arbeidsverleden als vrachtwagenchauffeur. De uitspraak werd gedaan zonder veroordeling in proceskosten.