ECLI:NL:CRVB:2021:3125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake WW-uitkering en dagloon
Op 8 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2018. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 december 2017. Dit bestreden besluit handhaafde de beslissing van 22 september 2017, waarbij de appellant in aanmerking werd gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 57,86. De appellant, vertegenwoordigd door mr. U. Karatas, stelde hoger beroep in omdat hij van mening was dat het WW-dagloon te laag was vastgesteld.
Echter, op 4 juli 2019 trok het Uwv het bestreden besluit in en weigerde de WW-uitkering van de appellant met terugwerkende kracht per 1 september 2017, omdat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De Raad besloot dit nieuwe besluit niet te betrekken in het hoger beroep, maar door te zenden naar het Uwv voor behandeling in bezwaar. Aangezien het bestreden besluit was ingetrokken en de toekenning van de WW-uitkering materieel was herroepen, had de appellant geen procesbelang meer bij een oordeel van de Raad over de hoogte van het dagloon. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 3.900,- en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 172,- aan de appellant moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.