ECLI:NL:CRVB:2021:3125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
18/3806 WW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake WW-uitkering en dagloon

Op 8 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2018. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 5 december 2017. Dit bestreden besluit handhaafde de beslissing van 22 september 2017, waarbij de appellant in aanmerking werd gebracht voor een WW-uitkering, berekend naar een dagloon van € 57,86. De appellant, vertegenwoordigd door mr. U. Karatas, stelde hoger beroep in omdat hij van mening was dat het WW-dagloon te laag was vastgesteld.

Echter, op 4 juli 2019 trok het Uwv het bestreden besluit in en weigerde de WW-uitkering van de appellant met terugwerkende kracht per 1 september 2017, omdat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. De Raad besloot dit nieuwe besluit niet te betrekken in het hoger beroep, maar door te zenden naar het Uwv voor behandeling in bezwaar. Aangezien het bestreden besluit was ingetrokken en de toekenning van de WW-uitkering materieel was herroepen, had de appellant geen procesbelang meer bij een oordeel van de Raad over de hoogte van het dagloon. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 3.900,- en bepaalde dat het Uwv het griffierecht van € 172,- aan de appellant moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.3806 WW-PV

Datum uitspraak: 8 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2018, 18/94 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021.
Zitting heeft: E.J.J.M. Weyers, als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: L.R. Kokhuis
Via skype hebben aan de zitting deelgenomen: appellant, bijgestaan door mr. U. Karatas en T. van de Weert als vertegenwoordiger van het Uwv.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.900,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 172,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen de beslissing op bezwaar van 5 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn beslissing van 22 september 2017 gehandhaafd, waarbij appellant met ingang van 1 september 2017 in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), berekend naar een dagloon van € 57,86. Namens appellant heeft mr. U. Karatas, advocaat, op 12 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en daarbij zijn standpunt, dat het WW-dagloon te laag is vastgesteld, herhaald.
2. Bij besluit van 4 juli 2019 heeft het Uwv het bestreden besluit ingetrokken en is de WWuitkering van appellant alsnog per 1 september 2017 geweigerd, omdat uit onderzoek is gebleken dat sprake is geweest van een zogeheten gefingeerd dienstverband, op grond waarvan appellant niet verzekerd is voor de werknemersverzekeringen. De Raad heeft het besluit van 4 juli 2019 – op uitdrukkelijk verzoek van appellant – niet betrokken in het aanhangige hoger beroep, maar heeft dit besluit met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid van de Algemene wet bestuursrecht voor behandeling in bezwaar doorgezonden naar het Uwv.
3. Nu het bestreden besluit door het Uwv is ingetrokken en daarbij tevens de toekenning van WW-uitkering per 1 september 2017 materieel is herroepen, heeft appellant geen procesbelang meer bij een oordeel van de Raad over de hoogte van het dagloon dat aan de (met terugwerkende kracht ingetrokken) WW-uitkering ten grondslag lag. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Indien mocht blijken dat het besluit van 4 juli 2019 in rechte geen stand kan houden, dan zal het Uwv een nieuw toekenningsbesluit moeten nemen. Indien appellant het met het WW-dagloon in het nieuwe toekenningsbesluit niet eens is, kan hij daartegen op dat moment rechtsmiddelen aanwenden.
4. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant voor de aan hem beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 3.900,- (1 punt in de bezwaarfase, waarde per punt € 534,-, 2 punten in beroep en 2,5 punten in hoger beroep, waarde per punt € 748,-, met een wegingsfactor 1).
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
L.R. Kokhuis E.J.J.M. Weyers