ECLI:NL:CRVB:2021:312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling laattijdige aanvraag WAO-uitkering en herhaling van gronden in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2019. De appellant, die in Marokko woont, had een laattijdige aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De aanvraag was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt was geweest. De rechtbank had het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak.
De Raad oordeelt dat de door appellant aangevoerde gronden in hoger beroep een herhaling zijn van de gronden die reeds in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze besproken en beoordeeld. De nieuwe stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, bieden geen nieuw inzicht in de beoordeling van de rechtbank. De Raad voegt hieraan toe dat appellant per 19 maart 1999 hersteld is verklaard en dat er om redenen van zorgvuldigheid ziekengeld is uitbetaald over de periode van 19 maart 1999 tot en met 27 oktober 1999.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 15 februari 2021.