ECLI:NL:CRVB:2021:3099
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die op 10 januari 2017 wegens lichamelijke klachten uitviel als betonmonteur, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had vastgesteld dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen, vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk, maar dat hij wel in staat was om andere functies te vervullen, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 72,19%.
Appellant ging in bezwaar tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een loongerelateerde WGA-uitkering had goedgekeurd. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, en de rechtbank bevestigde dit oordeel. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen dan eerder vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om nieuwe medische gegevens te overleggen als zij een ander oordeel wensen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.