ECLI:NL:CRVB:2021:3094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
21/2938 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 8 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/2938 WIA. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door de gemachtigde van appellante, mr. E. Kafa, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2021. In deze procedure werd appellante gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, dat vastgesteld was op € 134,-. Appellante ontving op 19 augustus 2021 een brief waarin zij werd geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de termijn waarbinnen dit betaald diende te worden. Een tweede herinnering volgde op 19 september 2021, waarin wederom werd benadrukt dat het griffierecht binnen vier weken na de datum van de brief moest zijn voldaan.

Echter, appellante heeft het griffierecht niet tijdig betaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft zonder verder onderzoek beslist dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 december 2021
21/2938 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2021, 20/4268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Kafa, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 19 augustus 2021 is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 19 september 2021 is de gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Alajai
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ