ECLI:NL:CRVB:2021:3087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WGA-vervolguitkering te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen.
De Centrale Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht. De verzekeringsarts had voldoende informatie verzameld, inclusief gegevens van de behandelend psychotherapeut, en had overtuigend gemotiveerd dat appellante niet voldeed aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante adequaat had meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar lichamelijke en psychische beperkingen, maar de Raad oordeelde dat zij voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling van het Uwv. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische informatie in dit proces.