ECLI:NL:CRVB:2021:3083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van het beroep
Op 8 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2613 ZW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2019. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.A. Timmer, heeft hoger beroep ingesteld nadat het Uwv op 28 april 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond op 4 februari 2021, was de appellante aanwezig, samen met haar zoon, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W. de Rooy-Bal.
De appellante heeft op 31 mei 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. De Raad heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, geoordeeld dat het Uwv in de kosten van de appellante moet worden veroordeeld, omdat het Uwv tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellante. De proceskosten zijn begroot op € 748,- voor de procedure in beroep en € 1.496,- voor de procedure in hoger beroep, met een aanvullende vergoeding van € 102,96 voor het opvragen van medische informatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing genomen om het Uwv te veroordelen tot een totaalbedrag van € 2.346,96 aan proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 december 2021 door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai.