ECLI:NL:CRVB:2021:3083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
19/2613 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen Uwv na intrekking van het beroep

Op 8 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/2613 ZW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2019. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.A. Timmer, heeft hoger beroep ingesteld nadat het Uwv op 28 april 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond op 4 februari 2021, was de appellante aanwezig, samen met haar zoon, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door W. de Rooy-Bal.

De appellante heeft op 31 mei 2021 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv. De Raad heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, geoordeeld dat het Uwv in de kosten van de appellante moet worden veroordeeld, omdat het Uwv tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de appellante. De proceskosten zijn begroot op € 748,- voor de procedure in beroep en € 1.496,- voor de procedure in hoger beroep, met een aanvullende vergoeding van € 102,96 voor het opvragen van medische informatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beslissing genomen om het Uwv te veroordelen tot een totaalbedrag van € 2.346,96 aan proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 8 december 2021 door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 december 2021
19/2613 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 mei 2019, 18/5624 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 4 februari 2021. Namens appellante is mr. Timmer verschenen. Van de zijde van appellante is verder verschenen [naam zoon] , haar zoon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Rooy-Bal.
Het Uwv heeft op 28 april 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft mr. Timmer namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
Het Uwv heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 april 2021 aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken voor de aan haar verleende rechtsbijstand. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 748,- in beroep (1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 1.496,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Met betrekking tot de vordering van de gemaakte kosten van € 102,96 voor het opvragen van medische informatie is de Raad van oordeel dat deze vordering eveneens voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.346,96.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) H. Alajai
GdJ