ECLI:NL:CRVB:2021:3078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
20/985 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

Op 9 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/985 ANW. Het hoger beroep van de appellante, die in Marokko woont, is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020. In de procedure heeft de Raad de appellante meerdere keren gewezen op de noodzaak om het griffierecht te betalen en de criteria voor betalingsonmacht. Ondanks deze waarschuwingen heeft de appellante niet tijdig gereageerd op de verzoeken van de Raad en het griffierecht niet voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor kon de Raad niet anders dan het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. De uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met K.R. van Renswoude als griffier. Tegen deze uitspraak staat verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2021
20/985 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
29 januari 2020, 19/2525 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft bij uitspraak van 25 juni 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1300) het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2020, 19/2525, niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
De Raad heeft bij uitspraak van 11 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3378) het verzet gegrond verklaard en overwogen dat de uitspraak van de Raad van 25 juni 2020 vervalt, dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond en dat aan appellant een nieuwe termijn zal worden gegund om de benodigde gegevens om het beroep op betalingsonmacht te kunnen behandelen in te dienen.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 24 december 2020 is appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Appellant is in de gelegenheid gesteld om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief.
De Raad heeft het ingevulde formulier op 17 februari 2021 ontvangen.
Bij brief van 24 februari 2021 heeft de Raad appellant verzocht de bij die brief gevoegde verklaring in te vullen. Appellant is een termijn van vier weken gegeven. Daarbij is appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant heeft daarop niet gereageerd.
Bij brief van 21 juni 2021 heeft de Raad appellant meegedeeld dat appellant niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is appellant meegedeeld dat hij een herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 22 juni 2021 is aan appellant de herinnering griffierecht verzonden en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is opnieuw gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 december 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.