ECLI:NL:CRVB:2021:3071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellant, die eerder een ZW-uitkering ontving, had zijn uitkering zien beëindigen per 14 oktober 2019. Hij had zich ziek gemeld met klachten door de ziekte van Pfeiffer en later ook psychische klachten ontwikkeld. Het Uwv had na een medisch onderzoek geoordeeld dat appellant geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid als machineschoonmaker. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn gezondheidssituatie onvoldoende was meegewogen en dat hij ongeschikt was voor zijn werk.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt en voegde hij nieuwe informatie toe, waaronder een huisartsenjournaal. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.