Uitspraak
21.412 WIA
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 30 september 2014 ziek meldde, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 41,01%. Na een verzoek om herbeoordeling in 2019, werd zijn arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 61,02%. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft deze oordelen bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde beperkingen en dat de door appellant ingebrachte rapportages van deskundigen niet tot een ander oordeel leidden. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat de medische beoordeling als juist werd beschouwd.
De uitspraak bevestigt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht op 61,02% is vastgesteld, en dat de eerdere beslissing van het Uwv om de WGA-uitkering om te zetten naar een vervolguitkering correct was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.