ECLI:NL:CRVB:2021:3027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
21/338 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van WIA-aanvraag en verzoek om benoeming van een onafhankelijk deskundige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een WIA-aanvraag door het Uwv. Appellant, die zich op 19 april 2017 ziek meldde met psychische klachten, had op 27 januari 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van een beoordeling die aangaf dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad oordeelt dat de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals vastgelegd in rapporten van 26 november 2019 en 5 juni 2020, worden onderschreven. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking, zoals door appellant wordt gesteld. Appellant heeft zijn standpunt dat er wel sprake is van een urenbeperking in hoger beroep niet onderbouwd. Het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21.338 WIA

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 december 2020, 20/204 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bek hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als monteur voor vrachtwagentrailers. Hij heeft zich op 19 april 2017 voor dit werk ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Appellant heeft op 27 januari 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In verband daarmee heeft hij op 20 juni 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van diezelfde datum. De arbeidsdeskundige heeft appellant in staat geacht de functies productiemedewerker industrie, papierwarenmaker en productiemedewerker machinaal inpakken te verrichten. Op basis daarvan is berekend dat appellant 71,14% van zijn maatmaninkomen kan verdienen en 28,86% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2019 de WIA-aanvraag van appellant per 17 april 2019 afgewezen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 november 2019 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist is. Volgens de rechtbank hebben de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd dat niet alle door appellant ervaren klachten en beperkingen kunnen worden verklaard door (de ernst van) de aandoeningen die door de behandelend sector zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien te oordelen dat de beperkingen in de FML niet voldoende zijn. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de psychiater in februari 2017 een matige (en dus geen ernstige) depressieve stoornis heeft gediagnosticeerd, dat nadien niet blijkt van een verslechtering van de situatie en dat uit de brieven van de psychiater van december 2017 en november 2019 zelfs blijkt dat sprake is van enige verbetering. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt in het rapport van 5 juni 2020 dat de in beroep overgelegde stukken van de psychiater en de huisarts geen aanleiding geven tot het aannemen van meer beperkingen. Dat de psychiater heeft opgemerkt dat appellant meer baat heeft bij het volgen van zijn weg en “langzaam aan” doen dan bij een dwingend karakter en overstimuleren, geeft volgens de rechtbank, mede gelet op de aangenomen beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, geen aanleiding voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking. Daarbij is in aanmerking genomen dat de psychiater deze opmerking heeft gemaakt in het kader van de benadering van appellant en niet in het kader van zijn belastbaarheid in arbeid. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen. Uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen is volgens de rechtbank door de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor een WIA-uitkering.
3.1.
Appellant handhaaft in hoger beroep zijn eerder ingenomen standpunten. Hij houdt staande dat zijn psychische beperkingen zijn onderschat en dat voor hem een urenbeperking moet gelden. Hiertoe verwijst hij naar de medische informatie in het dossier, waaruit volgens hem blijkt dat hem fulltime werk wordt afgeraden. Als gevolg van zijn persoonlijkheidsstructuur legt appellant zichzelf hoge eisen op. Als hij daaraan niet voldoet, decompenseert hij en valt hij uit. Dit is in het verleden meermaals gebleken en bevestigt het oordeel van de psychiater dat afremmen beter is dan over-stimuleren. Een urenbeperking is gelet daarop volgens appellant noodzakelijk. Appellant erkent dat de psychiater weliswaar geen uitspraken doet over de duurbelastbaarheid in arbeid, echter als hij dat wel zou hebben gedaan dan zou het Uwv hebben gesteld dat hij onvoldoende is toegerust om dergelijke uitspraken te doen. Appellant verkeert daardoor in bewijsnood. Dat is volgens hem in strijd met het beginsel van equality of arms als neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden. Om die reden, en omdat de informatie van de psychiater leidt tot twijfel aan de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, handhaaft appellant zijn verzoek om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld en overtuigend gemotiveerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust, worden onderschreven. De door appellant in hoger beroep ingediende gronden geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
4.2.
Niet gebleken is dat appellant in een ongelijke rechtspositie is komen te verkeren ten opzichte van het Uwv. Appellant heeft in beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt te onderbouwen door het overleggen van medische informatie van zijn behandelend psychiater en huisarts. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase informatie gekregen van de behandelend psychiater. Voornoemde informatie is naar haar aard geschikt en vormt een redelijke mogelijkheid voor appellant om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Van een ongelijkheid in procespositie (schending van het beginsel van equality of arms) is daarom in dit geval geen sprake. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226). Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om op deze grond over te gaan tot inschakeling van een deskundige.
4.3.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Niet is onderbouwd dat hij psychisch meer beperkt is dan is vastgesteld of dat voor hem een urenbeperking moet worden aangenomen. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de opmerking van de behandelend psychiater in de brief van
27 februari 2020, dat het energieniveau van appellant nog is afgenomen en hij, omdat hij zichzelf hoge eisen stelt, meer baat heeft bij langzaam aan doen en afremmen in plaats van overstimuleren, appellant niet kan baten. Aanvullend wordt als volgt overwogen. Appellant is blijkens de FML aangewezen op werk onder rechtstreeks toezicht en onder intensieve begeleiding, met een voorspelbare werksituatie, en zonder deadlines en productiepieken, storingen en onderbrekingen, waarbij kan worden teruggevallen op collega’s of leidinggevende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 juni 2020 voldoende overtuigend gemotiveerd dat met deze beperkingen tegemoet wordt gekomen aan de psychische problematiek van appellant. Het risico van overschrijding van zijn eigen grenzen, energieverlies en hernieuwde uitval, wordt geacht hiermee te worden voorkomen. Gezien de slaapproblemen van appellant is voorts een beperking gesteld op werken na 19:00 uur en op ’s nachts werken. De overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 26 november 2019 en 5 juni 2020 met betrekking tot een urenbeperking worden onderschreven. Op grond van de in de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid benoemde indicaties (een stoornis in de energiehuishouding, bij verminderde beschikbaarheid en uit preventieve overwegingen) bestaat geen aanleiding voor een urenbeperking. Appellant heeft zijn standpunt dat hiervan wel sprake is in hoger beroep niet onderbouwd.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen, ook op deze grond afgewezen.
4.6.
De rechtbank wordt tot slot gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant en hij daarom met ingang van 17 april 2019 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet
slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze beslissing wordt het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.C. Scholten