Uitspraak
20 2885 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Bij besluit van 29 mei 2018 heeft het Uwv de ZW-uitkering beëindigd per 30 juni 2018. Het hiertegen gerichte bezwaar heeft het Uwv gegrond verklaard, waarna de ZW-uitkering ongewijzigd is voortgezet.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 1 januari 2019 op 39,14% is vastgesteld. Appellant, die zich op 3 januari 2017 ziekmeldde met fysieke en psychische klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Na een eerstejaars ZW-beoordeling in 2018, waarbij een psychiatrische expertise door Psyon werd uitgevoerd, concludeerde het Uwv dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De ZW-uitkering werd beëindigd, maar na bezwaar werd deze ongewijzigd voortgezet.
In het kader van de WIA-aanvraag werd appellant beoordeeld door een verzekeringsarts, die op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) concludeerde dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste werk. Het Uwv kende appellant een WIA-uitkering toe met een arbeidsongeschiktheid van 39,14%. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd was. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, maar de Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen de situatie van appellant correct hadden beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de mate van arbeidsongeschiktheid te herzien. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 december 2021.