ECLI:NL:CRVB:2021:3021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
20/1277 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wajong-aanvraag wegens tijdelijk gebrek aan arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een Wajong-aanvraag. Appellante, geboren in 2001, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege hyperacusis, waardoor zij niet in staat was om naar school te gaan of te werken. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, gesteund door informatie van haar jeugdconsulente en begeleidster. De Raad oordeelde echter dat de informatie niet voldoende was om aan te tonen dat er geen behandelmogelijkheden meer voorhanden zijn. De verzekeringsarts had vastgesteld dat de hyperacusis van appellante een psychogene oorzaak had en dat er behandelingen mogelijk waren die haar situatie konden verbeteren. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren die het standpunt van appellante onderbouwden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar was, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad wees erop dat appellante de mogelijkheid heeft om een nieuwe aanvraag in te dienen als zij van mening is dat aan de voorwaarden voor duurzaamheid is voldaan. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, met D.S. Barthel als griffier.

Uitspraak

20 1277 WAJONG

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 februari 2020, 19/2912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Rotgans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Namens appellante is haar moeder [B.] verschenen, bijgestaan door mr. Rotgans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 2001, heeft met een door het Uwv op 9 november 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij lijdt aan hyperacusis en door de overgevoeligheid voor geluid niet naar school kan of kan werken. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Op basis hiervan heeft het Uwv met het besluit van 8 januari 2019 de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Met het besluit van 12 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 januari 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspaak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Appellante heeft volgens de rechtbank geen objectieve medische gegevens ingebracht waaruit ondubbelzinnig blijkt dat er voor haar op dit moment geen behandelmogelijkheden bestaan. De overgelegde informatie van jeugdconsulente [X.] is hiervoor onvoldoende, omdat zij niet is aan te merken als een medicus. Ook de verstrekte informatie van haar begeleidster [Y.] van Personal Care For You is niet te beschouwen als objectief medische informatie van een medicus. Dat appellante is gediagnosticeerd met een angststoornis is volgens de rechtbank evenmin voldoende om te concluderen dat bij appellante duurzaam geen sprake is van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een angststoornis in de meeste gevallen goed te behandelen is (medicatie, cognitieve gedragstherapie, exposure) en dat ook spontaan herstel voorkomt. Anders dan appellante meent, heeft het Uwv over de behandelmogelijkheden terecht overwogen dat uit de onderliggende medische informatie is gebleken dat de behandelingen van appellante in het verleden tot verbetering hebben geleid. Eveneens heeft het Uwv terecht overwogen dat is gebleken dat meerdere behandelingen op initiatief van appellante en haar moeder voortijdig om uiteenlopende redenen zijn beëindigd. De stelling dat sommige behandelingen zijn gestaakt omdat deze of te belastend waren voor appellante, danwel dat de reis daarheen voor haar te belastend was, zijn niet met objectieve medische gegevens onderbouwd. Het Uwv heeft volgens de rechtbank dan ook voldoende inzichtelijk en consistent gemotiveerd dat appellante nu niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, maar dat deze situatie niet duurzaam is omdat er nog behandelmogelijkheden zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie voor haar duurzaam is. Dit blijkt volgens appellante uit de informatie van jeugdconculente [X.] en haar begeleidster [Y.]. Zij hebben haar immers jarenlang intensief begeleid en hebben vastgesteld dat bij appellante in de periode van 1 januari 2017 tot en met 16 december 2019 geen verbetering is opgetreden. Verder heeft appellante de door het Uwv voorgestelde behandelmogelijkheden, gericht op haar angst voor geluiden en op het verwerken van trauma, al ondergaan en hebben deze behandelingen niet geholpen. Ook is appellante niet in staat om af te reizen naar een behandellocatie, zodat onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er nog behandelmogelijkheden voor appellante resteren. Ter onderbouwing hiervan heeft appellante in hoger beroep een brief overgelegd van GZpsycholoog L. Moget van 14 januari 2020, waarin wordt gesteld dat bij appellante sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Verder heeft appellante aangevoerd dat geen werkplek te vinden zal zijn die voor haar in verband met de overgevoeligheid van het gehoor geschikt is. Tot slot heeft appellante de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op de dag dat zij achttien jaar werd geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had, omdat zij in verband met psychische kwetsbaarheid niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium). Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat zij niet slagen. De in hoger beroep overgelegde brief van GZ-psycholoog Moget maakt dit niet anders. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie hierop terecht heeft overwogen, bevat de brief van Moget geen nieuwe medische informatie en behoort het onderzoek naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen niet tot de expertise van een psycholoog.
4.4.
De stelling van appellante in hoger beroep dat zij in het verleden zonder succes al diverse behandelingen heeft ondergaan en het Uwv niet duidelijk maakt welke behandelmogelijkheden nog voor haar openstaan, wordt evenmin gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de voor appellante zeer hinderlijke hyperacusis geen audiologische maar een psychogene oorzaak heeft die verband houdt met een ingrijpende gebeurtenis uit het verleden, gepaard gaande met lichamelijke overbelasting. Dit alles heeft bij appellante geleid tot een gegeneraliseerde angst voor onverwachte en onbekende geluiden. Haar klachten van overgevoeligheid voor geluiden worden duidelijk beïnvloed door haar psychische toestand. Wanneer appellante zich mentaal beter voelt komen deze klachten op de achtergrond te staan. Verlichting van de klachten zou kunnen worden verkregen door het aanbieden van een tegengeluid of door concrete behandelmethoden, zoals de mogelijkheid van een op de angst voor geluiden gerichte behandeling of een behandeling die is gericht op het verwerken van haar eerdere trauma’s. Appellante volgde rondom de datum in geding een behandeling in de vorm van ACT therapie, die wekelijks gedurende vier à zes uur bij appellante thuis werd gegeven. Haar begeleidster [Y.] schrijft over deze behandeling in haar brief van 19 augustus 2019 dat deze methode in geval van hyperacusis geadviseerd wordt vanuit het UMCG. Ze wijst er onder andere op dat het van belang blijft dat appellante handvatten en vaardigheden krijgt die haar leren om te gaan met haar PTSS en hyperacusis en acht het wenselijk dat bij haar ACT-behandeling wordt samengewerkt met een psychiater. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 november 2019 schrijft, wordt uit deze brief duidelijk dat vanuit de behandelaars weliswaar geen volledig herstel wordt verwacht, maar dat er wel verbetermogelijkheden zijn.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee overtuigend gemotiveerd dat niet uitgesloten was dat de behandeling ten tijde van de datum in geding, [geboortedag] 2019, zou kunnen leiden tot verbetering van de problematiek bij appellante die op dat moment aan het aannemen van arbeidsvermogen in de weg stond. Niet was uitgesloten dat het leren omgaan met haar PTSS en hyperacusis een positieve invloed zou kunnen hebben op het functioneren van appellante. Dat de therapie volgens appellante tot op heden niet daadwerkelijk tot klachtenreductie heeft geleid, leidt niet tot een ander oordeel. Het gaat om een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ten tijde in geding. De omstandigheid dat achteraf bezien die verbetering niet heeft plaatsgevonden, speelt daarbij geen rol. Voor appellante bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong een nieuwe aanvraag te doen indien zij van mening is dat inmiddels aan de voorwaarde van duurzaamheid wordt voldaan.
4.6.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.7.
De stelling dat voor haar geen werkplek te vinden zal zijn die voor haar in verband met de overgevoeligheid van het gehoor geschikt is, heeft appellante verder niet onderbouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, vastgesteld dat na succesvolle behandeling waarbij de psychische weerbaarheid van appellante is verbeterd, de noodzaak van een zeer stille werkplek komt te vervallen.
4.8.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel