ECLI:NL:CRVB:2021:3016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/759 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep; geen vergoeding voor arts-gemachtigde

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. B.C. Schmidt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 2 januari 2020 uitspraak gedaan in een zaak met nummer 18/3376. Op 27 oktober 2020 heeft appellante het hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft besloten dat het Uwv, als bestuursorgaan, in de kosten moet worden veroordeeld, omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar op 18 september 2020 geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen.

De Raad heeft overwogen dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het beroepschrift kan worden veroordeeld in de kosten. De Raad heeft de kosten van de rechtsbijstand van mr. B.C. Schmidt en mr. M. Veenstra vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.312,- voor de behandeling in bezwaar, beroep en hoger beroep. De gevraagde vergoeding voor de arts-gemachtigde J.C.M. Mallant-Eijgenraam is echter afgewezen, omdat de kosten niet in overeenstemming waren met de forfaitaire bedragen die zijn vastgesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad heeft uiteindelijk besloten dat het Uwv een totaalbedrag van € 4.968,- aan appellante moet vergoeden, inclusief de kosten van het betaalde griffierecht.

Uitspraak

Datum uitspraak: 1 december 2021
20/759 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 januari 2020, 18/3376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[naam B.V.], gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.C. Schmidt hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 27 oktober 2020 heeft mr. Schmidt namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de kosten die zijn gemaakt in bezwaar, beroep en hoger beroep.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2. Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 18 september 2020 geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen.
3. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Het Uwv heeft verweer gevoerd tegen het verzoek om vergoeding van de reële kosten voor de arts-gemachtigde J.C.M. Mallant-Eijgenraam op de grond dat deze kosten zijn berekend naar een uurloon dat hoger ligt dan op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan worden vergoed en verzoekt om de proceskostenvergoeding te berekenen op basis van de gebruikelijke forfaitaire bedragen.
5. De Raad stelt vast dat Schmidt, en voor hem diens kantoorgenoot mr. M. Veenstra, zich als gemachtigde in deze procedure hebben gesteld. De kosten van de door hen beiden verleende rechtsbijstand worden vergoed op grond van het in artikel 8:75 van de Awb en het Bpb neergelegde forfaitair stelsel. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting), € 1.496,- voor beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 748,- voor hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift). Het totaalbedrag komt hiermee op € 3.312,-.
6. De gevraagde vergoeding van de declaraties van de arts-gemachtigde Mallant-Eijgenraam, als een door appellante ingeschakelde deskundige, wordt afgewezen. In de bezwaarfase heeft de arts-gemachtigde met een rapport van 11 december 2017 de gronden van het bezwaar aangevoerd en deze bij de hoorzitting nader toegelicht. Hierbij is niet alleen een medische uiteenzetting gegeven, ook zijn juridische gronden aangevoerd. Zo is onder meer de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het Uwv betwist en wordt te kennen gegeven dat appellante in beroep zal gaan bij een ongegrondverklaring van het bezwaar. De artsgemachtigde heeft appellante mede vertegenwoordigd bij de hoorzitting en de zitting bij de rechtbank. Zoals is verduidelijkt in een uitspraak van de Raad van 21 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3689, sluit het in een en dezelfde procedure verrichten van handelingen door bijvoorbeeld een arts als gemachtigde uit, dat diezelfde arts optreedt als deskundige. Het verzoek om de kosten van Mallant-Eijgenraam te vergoeden als kosten van een deskundige die verslag aan appellante heeft uitgebracht wordt daarom afgewezen.
7. De Raad is van oordeel dat, op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef, en onder g, van het Bpb, indien er naast de arts ook een juridisch gemachtigde optreedt, wat hier het geval is, de totale vergoeding ten hoogste anderhalf maal het bedrag is dat zou zijn vastgesteld als slechts één gemachtigde zou zijn opgetreden. In deze situatie ziet de Raad aanleiding om uit te gaan van anderhalf maal het onder 5 genoemde bedrag. Het door het Uwv te vergoeden bedrag komt daardoor in totaal uit op € 4.968,-.
8. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht van € 338,- in beroep en € 532,- in hoger beroep kan appellante zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 4.968,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.
(getekend)B.J. van de Griend
(getekend) J.J.C. Vorias